Je kunt de begrippen toepassen bij het beantwoorden van vragen over fictie
Slide 2 - Tekstslide
Autobiografie
Boek waarin de auteur zelf (schrijver) een beschrijving geeft van (een deel van) haar / zijn leven.
Slide 3 - Tekstslide
Biografie
Verhaal over iemands leven, door iemand anders geschreven.
Slide 4 - Tekstslide
Hoofdpersoon
De persoon over wie het hele boek gaat.
Je kunt lezen wat hij/zij voelt en denkt.
Slide 5 - Tekstslide
Bijfiguren
Personages die je minder goed leert kennen dan de hoofdpersoon.
Slide 6 - Tekstslide
Dystopie
Verhaal dat zich in de toekomst afspeelt. Meestal heeft er een ramp plaatsgevonden en/of zijn er mensen aan de macht gekomen die andere mensen onderdrukken. Daardoor is de wereld veranderd in een plaats waar je niet in zou willen leven.
Slide 7 - Tekstslide
Feelgoodverhaal
Een verhaal dat fijn is om te lezen of kijken, omdat het wensvervullend is. Je hoopt dat er iets fijns gebeurt met de hoofdpersoon en dat gebeurt dan ook.
Slide 8 - Tekstslide
Flashback
Een sprong terug in de tijd. Er wordt iets beschreven dat eerder is gebeurd (bijvoorbeeld omdat iemand zich iets herinnert.
Slide 9 - Tekstslide
Genre
Het soort verhaal, bijvoorbeeld een griezelverhaal of een verhaal over geschiedenis.
Slide 10 - Tekstslide
Ik- verhaal of hij/zij vorm
Een verhaal is vaak geschreven vanuit een ik- een hij- of een zij-vorm.
Slide 11 - Tekstslide
Historische boeken / verhalen
Historische boeken of verhalen zijn verhalen over geschiedenis.
Slide 12 - Tekstslide
Informatief boek
Informatieve boeken zijn geschreven om je informatie te geven over een bepaald onderwerp. De meeste informatieve boeken bestaan uit korte hoofdstukjes met kopjes en vaak afbeeldingen.
Slide 13 - Tekstslide
Inleven
Als je je inleeft kun je je voorstellen hoe het is om iemand anders te zijn of hoe iemand anders zich voelt.
Slide 14 - Tekstslide
Karaktereigenschap
Een karaktereigenschap zegt iets over hoe iemand is. Bijvoorbeeld vrolijk, lui, slordig, grappig of rustig.
Slide 15 - Tekstslide
Letterlijk / figuurlijk taalgebruik
'Het regent is een vorm van letterlijk taalgebruik, je zegt precies wat je bedoelt. 'De hemel huilt' is figuurlijk taalgebruik. Je bedoelt iets anders dan je letterlijk zegt.
Slide 16 - Tekstslide
Onderwerp
Waar een verhaal over gaat.
Bijvoorbeeld pesten, verliefdheid of voetbal.
Slide 17 - Tekstslide
Ontwikkeling van een personage
In de meeste boeken, verhalen en films veranderen personages door wat ze meemaken. Die verandering noem je ontwikkeling.
Slide 18 - Tekstslide
Overdrijving
Iets groter of erger maken dan het is.
Slide 19 - Tekstslide
Parodie
Iets belachelijk maken door het na te doen.
Slide 20 - Tekstslide
Perspectief
Het perspectief ligt bij de persoon in het verhaal van wie je weet wat hij denkt en voelt. Meestal is dat de hoofdpersoon.
Slide 21 - Tekstslide
Realistisch
De personen in een verhaal maken dingen mee die in het echt ook kunnen gebeuren.
Slide 22 - Tekstslide
Ruimte
De plaats waar een verhaal zich afspeelt. Bijvoorbeeld buiten of binnen, in een stad, een bos, op school of bij iemand thuis.
Slide 23 - Tekstslide
Sciencefiction
Verhaal dat zich in de toekomst afspeelt en waarin technologieën worden gebruikt die nu (nog) niet bestaan.
Slide 24 - Tekstslide
Sfeer
Hoe iets aanvoelt.
Bijvoorbeeld griezelig of gezellig.
Slide 25 - Tekstslide
Tijd
De tijd waarin een verhaal zich afspeelt. Historische verhalen kunnen zich bijvoorbeeld afspelen in de tijd van de Grieken en Romeinen, ridders en monniken, ontdekkers en hervormers, pruiken en revoluties of burgers en stoommachines.
Slide 26 - Tekstslide
Uiterlijke kenmerken
Hoe iemand eruitziet.
Slide 27 - Tekstslide
Understatement
Iets kleiner of minder erg maken dan het is.
"het regent een beetje ..."
Slide 28 - Tekstslide
Verhaallijn
Beschrijft (met een begin, middenstuk en einde) wat een personage meemaakt. Als een boek meerdere verhaallijnen heeft, hebben deze altijd iets met elkaar te maken.
Slide 29 - Tekstslide
Vooruitwijzing
Aanwijzing dat er iets gaat gebeuren, vaak zonder dat je weet wat er gaat gebeuren.
Slide 30 - Tekstslide
Wisseling van tijd, plaats en perspectief
Een schrijver kan een verhaal spannend maken door regelmatig van tijd, plaats en/of perspectief te wisselen. Hij kan hiermee informatie geven, maar ook een beetje misleiden.