Thema 4 Evolutie B6 Evolutie in populaties

Thema 4 Evolutie

B6
Evolutie in populaties
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Thema 4 Evolutie

B6
Evolutie in populaties

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoel B6
- Je kunt beschrijven wat een soort en een populatie is
- Je kunt beschrijven hoe de genetische eigenschappen van een populatie kunnen veranderen

Begrippen: populatie, soort, genenpool, allelfrequentie, genetic drift, mutatie, selectiedruk, migratie, seksuele selectie

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

Evolutietheorie
De evolutietheorie gaat uit van de volgende onderdelen:
- verandering in genotype
- natuurlijke of kunstmatige selectie
- ontstaan nieuwe soorten door isolatie.

Slide 5 - Tekstslide

Soort en populatie
Soort: alle organismen die in staat zijn zich onderling voort te planten en daarbij VRUCHTBARE nakomelingen voort te brengen.

Populatie: groep individuen van dezelfde soort, die in een bepaald gebied leven en zich onderling kunnen voortplanten.
De meeste soorten bestaan uit meerdere populaties. 

Betere definitie voor soort is dan ook:
 de grootste verzameling van populaties waartussen effectieve uitwisseling van genen (gene flow) plaatsvindt of kan plaatsvinden.

Slide 6 - Tekstslide

Denk je dat paarden en ezels samen nakomelingen kunnen krijgen?

Slide 7 - Open vraag

Muildier

Slide 8 - Tekstslide

Een ras is een dier van dezelfde soort. Dieren van verschillende rassen krijgen vruchtbare nakomelingen.
Dieren van verschillende soorten kunnen soms ook nakomelingen krijgen (zoals bij het paard en de ezel). Deze nakomelingen zijn onvruchtbaar.

Slide 9 - Tekstslide

Lijger (vader is leeuw)

Slide 10 - Tekstslide

Teeuw (vader is Tijger)

Slide 11 - Tekstslide

Maak opdracht 58 t/m 60

Slide 12 - Tekstslide

Genenpool

De genenpool is de verzameling van alle genen in een populatie, dus alle allelen van alle individuen. 

Hoe groter de genenpool, hoe meer genetische variatie.

Slide 13 - Tekstslide

Allelfrequentie
Hoe vaak een allel voorkomt, heet de allelfrequentie of genfrequentie. Hoe hoger de allelfrequentie, hoe groter de kans dat dat allel doorgegeven wordt. Dit klopt alleen als er geen selectiedruk is.
De allelfrequentie blijft dan door de generaties constant.

Maar plaatselijk kan de selectiedruk anders zijn. 
Voorbeeld: sikkelcelanemie-allel en malaria.

Slide 14 - Tekstslide

Seksuele selectie
Wanneer eigenschappen van seksuele partners de voortplantingskansen beïnvloeden.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Link

Lees eerst bladzijde 208
Maak opdracht 61 t/m 65

Slide 17 - Tekstslide

Genetic drift
Het verschijnsel dat in KLEINE populaties door toeval grote verschuivingen in allelfrequenties kunnen optreden
Bijvoorbeeld: bottleneck-effect/flessenhals-effect (calamiteit) (of foundereffect (vestiging))

Genetische variatie krijg je dus door: mutaties, selectiedruk, genetic drift en migratie

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Foundereffect
Genetic drift doordat een klein deel van een populatie zich vestigt in een nieuw gebied

Slide 20 - Tekstslide

Maak nu de opdrachten 66 t/m 69
Neem ook de Context 'Culturele evolutie' door en 
maak opdracht 70


Check je leerdoelen met de flitskaarten en Test Jezelf en vink alles af in Magister.me

Slide 21 - Tekstslide

Vind je het nog lastig, kijk dan hierna nog een 
uitlegvideo ter herhaling

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video