Fase 2, periode 3 les 1 zij-hun-hen, verwijswoorden, jou/jouw, mij/mijn STARTER en GEVORDERD

Verwijswoorden
die of dat
dit of deze
dat of wat

Waar verwijs je naar?

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Verwijswoorden
die of dat
dit of deze
dat of wat

Waar verwijs je naar?

Slide 1 - Tekstslide

die en deze
die jongen (de-woord)
deze jongen (de-woord)

Slide 2 - Tekstslide

dit of dat
dit meisje (het-woord)
dat meisje (het-woord)

Slide 3 - Tekstslide

wat
‘Wat’ gebruik je:
  • bij een overtreffende trap;
  • wanneer je terugverwijst naar de hele zin;
  • wanneer je verwijst naar een onbepaald voornaamwoord.

Slide 4 - Tekstslide

wat
Het mooiste wat ik ooit gezien heb. (overtreffende trap)

Rick heeft de wedstrijd verloren, wat hij heel vervelend vindt. (terugverwijzing)

Alles wat net gebeurd is, zou niet mogen gebeuren. (onbepaald voornaamwoord)

Slide 5 - Tekstslide

Een weekend ... zo goed begint, kan vast niet meer stuk!
A
die
B
dat
C
dit
D
deze

Slide 6 - Quizvraag

Een ziekte ... niet onderschat mag worden, is de ziekte van Pfeiffer.
A
die
B
dat
C
wat
D
deze

Slide 7 - Quizvraag

jou-jouw | u-uw | mij-mijn | me-mijn

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

jou-jouw | u-uw
Dit boek is van jou
Het is jouw boek( er staat een bezit achter)

Deze brief is voor u
Het is uw brief(er staat een bezit achter)

Slide 10 - Tekstslide

Ik geloof dat de batterij van .... telefoon bijna leeg is.
A
jou
B
jouw

Slide 11 - Quizvraag

Wij hebben een afspraak met .... collega Mirjam de Jager.
A
u
B
uw

Slide 12 - Quizvraag

Ik zal ........ ook een brochure toesturen.
A
u
B
uw

Slide 13 - Quizvraag

De batterij van jou telefoon is leeg. 
Wij hebben een afspraak met uw collega. 
Ik zal uw ook een brochure toesturen. 
Ik zie het al helemaal voor mijn
Ik sluit me geheel aan bij jouw keuze. 
Hoe lang woont u al in deze straat?
goed
goed
goed
fout
fout
fout

Slide 14 - Sleepvraag