woordkunst lessen SCN

woordkunst - les 2 + 3
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

woordkunst - les 2 + 3

Slide 1 - Tekstslide

Complimenten aan Jip Bartels, Maxim en Noursin

Veel ChatGPT... 
Gevolg: we werken niet meer met laptops
Ook in de projectweek zijn laptops niet toegestaan voor dit project

 

Slide 2 - Tekstslide

Snelhechters
Noursin, Tim, Joëll, Isabel, Daan, Wannes, Dieuwke -> tekst mee 

Jip Bartels en Mirte -> nieuwsartikel meenemen ipv een verhaal, helaas...
Mounya en Roz -> tekst mee, waar je niet op hebt geschreven of hebt gemarkeerd 

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk 
Geef van volgende rijmsoorten een eigen voorbeeld:

beginrijm
middenrijm
eindrijm
overlooprijm

Slide 4 - Tekstslide

Beginrijm 
- Drie dikke drilboren drillen door drie dikke deuren
- Heerlijk, helder Heineken


Slide 5 - Tekstslide

Middenrijm
Als ik loop over de straat,
en ik dan hoop dat je gaat. 

Of 
Je zit in de klas
met een schrift in je tas.

Slide 6 - Tekstslide

Eindrijm
Woorden aan het einde van de regel hebben dezelfde klank.

Kijk maar naar het gedicht hiernaast:

Slide 7 - Tekstslide

Overlooprijm
Rijm waarbij de slotklanken van een regel rijmen op de eerste klanken van de volgende regel.

Voorbeeld uit een gedicht van Guido Gezelle:

Heer Schimmelpenninck weet van sparen:
jaren at hij boter, vlees noch vis!

Nochtans heeft hij veel geld gewonnen,
tonnen gouds etc.

Slide 8 - Tekstslide

Alliteratie
Bij alliteratie beginnen alle woorden in een zin met dezelfde letter.
Hieraan kun je dus zien dat rijm niet alleen in de klinkers, maar ook in de medeklinkers zit. Doordat elk woord dezelfde beginletter heeft, zal de uitspraak van de zin net zo lekker verlopen als dat het letterlijk rijmt.

Liesje leerde Lotje lopen langs de Lange Lindelaan.

Wie zit welke vorm van rijm dit is?

Slide 9 - Tekstslide

Letterlijke rijm 
Wanneer je rijmt, doe je dat, omdat je gaat voordragen. Als je geen letterlijke rijmwoorden kunt bedenken, dan moet je verder kijken naar woorden die op klank rijmen.

Voorbeeld: kast – mast - past is letterlijke rijm.

Slide 10 - Tekstslide

Assonantie (klankrijm)
Enkele woorden die bij elkaar in de buurt staan, hebben dezelfde klank, maar niet dezelfde eindletter(s).

Het gaat hierbij om de uitspraak, en niet om de spelling

1. Klaas Vaak staart vaak ’s avonds laat naar de maan voor het slapengaan.

2. Een groot cadeau 

Slide 11 - Tekstslide

Alliteratie / Assonantie
Alliteratie (beginrijm):
Groen - grom - griezel etc. 

Assonantie (klinkerrijm):
Moeten - groenten - doe - vroeg - troep - schoen- moeder - groen - groeien

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld 
Doel 
Klank = oe 
Rijmwoord 1 = moed
Rijmwoord 2 = ....? 

Slide 13 - Tekstslide

Voorbeeld (2)
Doelman 
Klanken: oe, a 
Rijmwoord 1: boeman.
Rijmwoord 2:...? 

Slide 14 - Tekstslide

Opdracht 
Gebruik het formulier Rijmwoorden met klanken.
Schrijf van elk woord de klank op. Bedenk daarna twee rijmwoorden bij alle klanken die je hebt opgeschreven. Probeer zo veel mogelijk lettergrepen van het woord te laten rijmen.


timer
7:00

Slide 15 - Tekstslide

Woorden met één lettergreep
Doel                                                          Kans                                                         Hoofd
Klank: oe                                                Klank: a                                                    Klank: oo
Rijmwoord 1: cool                              Rijmwoord 1: sjans                             Rijmwoord 1: groot
Rijmwoord 2: stoel.                           Rijmwoord 2: dans                             Rijmwoord 2: doof


Plein                                                         Zon
Klank: ei/ij                                              Klank: o
Rijmwoord 1: fijn                                Rijmwoord 1: kon
Rijmwoord 2: rijm                              Rijmwoord 2: som                                                         





Plein
Klank: ei/ij
Rijmwoord 1: fijn
Rijmwoord 2: rijm



Kans
Klank: a
Rijmwoord 1: sjans
Rijmwoord 2: dans
Zon
Klank: o
Rijmwoord 1: kon
Rijmwoord 2: som
Hoofd
Klank: oo
Rijmwoord 1: groot
Rijmwoord 2: doof

Slide 16 - Tekstslide

Woorden met twee lettergrepen:
Voorbeeld: brugklas – rugtas
Doelman
Klanken: oe, a
Rijmwoord 1: voetbal
Rijmwoord 2: broekzak

Fietsbel
Klanken: ie, e
Rijmwoord 1: freestyle
Rijmwoord 2: je ziet snel

Oplaad
Klanken: o, aa
Rijmwoord 1: opmaak
Rijmwoord 2: kapot gaat

Slide 17 - Tekstslide

Woorden met drie lettergrepen:
Voorbeeld: boekenkast - voedselbank
Nederlands
Klanken: ee, e, a
Rijmwoord 1: tegenstand
Rijmwoord 2: wegenwacht
Rijmwoord 3: tegen sprak

Koffiekan
Klanken: o, ie, e
Rijmwoord 1: sorry man
Rijmwoord 2: optie kan
Rijmwoord 3: toch niet dan

Slide 18 - Tekstslide

Woorden met drie lettergrepen:
Voorbeeld: boekenkast - voedselbank
Computer
Klanken: o, oe, e
Rijmwoord 1: opvoeder
Rijmwoord 2: rolstoeler
Rijmwoord 3: vals loeder

Slide 19 - Tekstslide

woordkunst - les 3

Slide 20 - Tekstslide

Filmpje Christopher

Slide 21 - Tekstslide

Rijmschema
  • Van het eindrijm kun je een rijmschema maken.
  • Je geeft elke rijmklank een nieuwe letter. De klank in de eerste regel a, de volgende klank b, etc.

Slide 22 - Tekstslide

Rijmschema voorbeeld 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Strofe
Een blokje bij elkaar horende regels van een gedicht noem je een strofe.

https://docent.blink.nl/nederlandsvo-a/digibord-les/10/woordkunst/variant/havo/03?slideId=0e83bd1d-e55c-4c96-a6da-2f9a59ec7813

Slide 25 - Tekstslide

Zoek op internet het rijmschema op van:


gekruist rijm
omarmend rijm
gepaard rijm
gebroken rijm
slagrijm

gekruist rijm
omarmend rijm
gepaard rijm
gebroken rijm
slagrijm

Slide 26 - Tekstslide

Pak het gedicht erbij dat je in de vorige les hebt geschreven.

- Welk rijmschema heb jij gebruikt?
- Verdeel je gedicht in strofen die passen bij jouw rijmschema.

Slide 27 - Tekstslide

Vandaag
Herhaling
Wat is alliteratie?
Wat is assonantie? 

Vandaag
Woordspeling en beeldspraak 

Slide 28 - Tekstslide

Woordspeling en beeldspraak
  

- synoniem, homoniem, antoniem 
- vergelijking
- metafoor
- personificatie 


Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Anafoor en epifoor 

Anafoor: je creëert een ritme door steeds met dezelfde woorden een zin te beginnen. 

Epifoor: hetzelfde woord of zinsdeel wordt dan aan het eind van (bijna) iedere zin herhaald.

Slide 32 - Tekstslide

Sef - De leven

Anafoor of epifoor?  
Soms Okura, 8 gangen
Soms tempura, Champagne
Soms, soms Visvim
Soms Gucci
Soms Comme des Garçons
Soms Louis
Soms dansen
Soms lichtjes
Soms, soms drankjes
Soms flitsen
Soms 150 paar kicks
En soms Helemaal Niks

Slide 33 - Tekstslide

Homoniem
Een homoniem is een woord dat je hetzelfde schrijft, maar een andere betekenis heeft:

spinnen: Je kunt een kat horen spinnen en spinnen zien lopen.
steel: Een pan heeft een steel, maar ik steel geen pan.

Slide 34 - Tekstslide

Synoniem
Een synoniem is een woord met dezelfde betekenis als een ander woord:

  • voorbeeld - proef - monster
  • proefwerk - toets - repetitie 

Slide 35 - Tekstslide

Antoniem
Twee woorden zijn elkaars antoniem als ze een tegengestelde betekenis hebben.

  • dag - nacht 
  • (laten) leeglopen - opblazen
  • sterk - zwak 

Slide 36 - Tekstslide

Vandaag
- Herhaling begrippen
- Beeldspraak
- Test jezelf 
- Oefenen met twee teksten 


Slide 37 - Tekstslide

Waar zit de alliteratie? 
HDP op een terrasje, blote benen, baseball jasje
Roep de ober: "Doe mij maar een Esma" (Mag ik één Esma, alsjeblieft?)
Leuke kakkers, hemd van Ralphie, oude zomerhits, nostalgie
Gaan we uit, dan gaan we naar de Nova (Sletsgo)


Roxy Dekker - Anne-Fleur Vakantie 

Slide 38 - Tekstslide

Beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie


- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een 
   figuurlijke betekenis. Een beeld.
- Er is sprake van een overeenkomst tussen object (de werkelijkheid) en het beeld.
- Goede beeldspraak maakt een tekst mooier, 
   duidelijker en krachtiger.

Slide 39 - Tekstslide

Beeldspraak
Vergelijkingen, metaforen en personificaties zijn vormen van beeldspraak.     


Slide 40 - Tekstslide

Vergelijking
Bij een vergelijking hoort meestal het woordje ALS of LIJKT.
ZO....ALS..... IS NET.......

Voorbeelden:
Zo ziek als een hond.
Je lijkt wel een verzopen hond.
Wat een vuile hond, ben jij!

Slide 41 - Tekstslide

Metafoor
Het object/ de werkelijkheid wordt helemaal vervangen door het beeld. Het is er nog wel, maar wordt niet genoemd. Je moet het figuurlijk zien.

Het schip van de woestijn (kameel)
Een tsunami van toetsen (een enorme berg)
Een vruchtbare vergadering (een vergadering met resultaat)
Voetbal is oorlog 

Bij een vergelijking gebruik je als/het lijkt
Bij een metafoor niet

Slide 42 - Tekstslide

Personificatie
Met een personificatie stel je een levenloos ding voor als een persoon, je kent menselijke eigenschappen toe aan een 'dood' ding. Bijvoorbeeld:
 
De zon streelde onze wangen
Het gevaar loerde op elke hoek van de straat
Schreeuwende kleuren
Papier is geduldig
Zuchtend en kreunend kwam mijn auto tot stilstand

Slide 43 - Tekstslide

Die jongen is zo gek als een deur

Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
personificatie
C
metafoor

Slide 44 - Quizvraag

De wind huilt...
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking

Slide 45 - Quizvraag

Bedenk twee personificaties voor iets in of om de school.

Slide 46 - Open vraag

'En de zon viel in slaap met de maan'
Welke vorm van beeldspraak herken je?

Slide 47 - Open vraag


A
woordspeling
B
geen woordspeling

Slide 48 - Quizvraag

Dag - nacht

Dit is een voorbeeld van een....
A
woordspeling
B
synoniem
C
homoniem
D
antoniem

Slide 49 - Quizvraag

Het woord 'dokter' is een ...... van arts.
A
homoniem
B
antoniem
C
synoniem

Slide 50 - Quizvraag


"Roken blijft een teer onderwerp."
A
woordspeling
B
geen woordspeling

Slide 51 - Quizvraag

Is jouw beeld over poëzie veranderd?
A
Ja!
B
Ik wist al wel dat rap ook met poëzie te maken had.
C
Een beetje.
D
Nee.

Slide 52 - Quizvraag

Oefening
Je krijgt zo twee teksten van mij. 
Een gedicht van Tim Hofman en een songtekst van Froukje en S10 . 
1. Schrijf het rijmschema op (per strofe begin je opnieuw)
2. Kijk of je alliteratie, assonantie en antoniemen ontdekt 
3. Zie je een vorm van beeldspraak? (personificatie, vergelijking, metafoor)

Slide 53 - Tekstslide