Betrekkelijke, aanwijzende, vragende en onbepaalde voornaamwoorden.
Welkom
Woordsoorten
Betrekkelijke, aanwijzende, vragende en onbepaalde voornaamwoorden
Nederlands
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Welkom
Woordsoorten
Betrekkelijke, aanwijzende, vragende en onbepaalde voornaamwoorden
Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
weet je wat betrekkelijke, aanwijzende, vragende en onbepaalde voornaamwoorden
kun je betrekkelijke, aanwijzende, vragende en onbepaalde voornaamwoorden herkennen in een zin.
kun zelf zinnen maken waarin je Betrekkelijke, aanwijzende, vragende en onbepaalde voornaamwoorden goed gebruikt.
Slide 2 - Tekstslide
Zullen wij hun deze som even uitleggen?
zullen-wij-hun-som=
A
zww-pers-bez-zn
B
hww-pers-bez-eig
C
hww-pers-pers-zn
D
kop-pers-pers-zn
Slide 3 - Quizvraag
Welke kapper heeft voor haar al die kraaltjes in haar haar gevlochten?
heeft-1e haar-2e haar-3e haar=
A
zww-pers-bez-pers
B
zww-pers-bez-zn
C
hww-pers-bez-pers
D
hww-pers-bez-zn
Slide 4 - Quizvraag
Hen of hun?
"Hun" als persoonlijk voornaamwoord gebruik je bij een MV zonder voorzetsel;
in alle andere gevallen gebruik je "hen" als persoonlijk voornaamwoord
Slide 5 - Tekstslide
Maar: Zij geeft hun hun hen (terug).
Slide 6 - Tekstslide
Zij geeft hun hen aan hen.
hun-hen-aan-hen=
A
bez-zn-vz-zn
B
pers-bez-vz-pers
C
bez-pers-vz-pers
D
bez-zn-vz-pers
Slide 7 - Quizvraag
Zij geeft hun hun hen.
hun-hun-hen=
A
bez-pers-pers
B
pers-bez-pers
C
pers-bez-zn
D
bez-pers-zn
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Zij geven hun Hun hun hen.
hun-Hun-hun-hen=
A
pers-zn-bez-pers
B
bez-eig-pers-zn
C
bez-eig-bez-zn
D
bez-eig-bez-eig
Slide 10 - Quizvraag
Zij geven hun Hun hun hen.
Slide 11 - Tekstslide
Vragende voornaamwoorden
Er zijn vier vragende voornaamwoorden (vrag.vnw): wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Een vrag.vnw staat meestal aan het begin van een vraag. Welke spieren train je met hardlopen?
Wanneer een vrag.vnw midden in een zin staat, kun je er een vraag van maken waarin het vragend voornaamwoord vooraan komt te staan.
Weet jij wie er morgen op je verjaardag komen Wie komen er vanavond op je verjaardag, weet jij dat? Wie = vragend voornaamwoord
Slide 12 - Tekstslide
Aanwijzende voornaamwoorden
Aanwijzende voornaamwoorden zijn o.a. die, dit,dat, deze. zulke, zo'n en dergelijke.
Een aanwijzend voornaamwoord kan in plaats van een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord (zn) staan. Het verwijst naar het zn en maakt het zn specifieker.
Mag ik een pen van jou? (een = lw)
Mag ik deze pen van jou? (deze = aanw. vnw)
In zin 1 wordt een willekeurige pen bedoeld en zin 2 een specifiekepen.
Slide 13 - Tekstslide
vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Van
wie
is
die
mooie
sjaal?
Slide 14 - Sleepvraag
vragend
voornaamwoord
aanwijzend voornaamwoord
Wat
heb
je
met
deze
boeken
gedaan?
Slide 15 - Sleepvraag
Het bestuur nam de beslissing... de trainer ontslagen moest worden.
A
die
B
dat
Slide 16 - Quizvraag
De vraag... het team gaat trainen, moet snel beantwoord worden.
A
die
B
wie
Slide 17 - Quizvraag
Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar een woord (of woorden) dat eerder in de zin genoemd is.
Het eerder genoemde woord (of woorden) noem je een antecedent.
Het antecedent staat meestal vlak voor het betrekkelijk voornaamwoord.
De man die in het ziekenuis lag, is weer beter.
betrekkelijk voornaamwoord: die want die verwijst naar een woord dat eerder in de zin genoemd is
antecedent: de manwant de man is het eerder genoemde woord en staat vlak voor het betr. vnw
Slide 18 - Tekstslide
Betrekkelijke voornaamwoorden
Die
Dat
Wie
Wat
(welke of hetgeen)
Slide 19 - Tekstslide
Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en wat is het antecedent?
'De boom die omgevallen is, rot weg.
Slide 20 - Open vraag
Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en wat is het antecedent? De burgemeester gaf een prijs aan de winnaar van het voetbalelftal dat kampioen was geworden.
Slide 21 - Open vraag
Wat is het betrekkelijk voornaamwoord en wat is het antecedent?
De juffrouw aan wie ik iets vroeg, zie ik niet meer.
Slide 22 - Open vraag
Ingesloten antecedent
Bij een ingesloten antecedentwordt het antecedent niet genoemd.
Het antecedent zit al in het betrekkelijk voornaamwoord.
Je kunt het ingesloten antecedent vervangen door:diegene die/datgene wat.
Slide 23 - Tekstslide
Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
Wie dit leest, is gek.
Slide 24 - Open vraag
Wat is het betrekkelijk voornaamwoord?
Wat je daar eet, is ongezond.
Slide 25 - Open vraag
Onbepaald voornaamwoord
Verwijst niet naar een bepaalde persoon of zaak, maar naar iets vaags.
men, iemand, niemand, elke, sommige, alles, iedereen, iets, niets, wat
Iedereen heeft geoefend, zodat men straks alles goed kan maken.
Gaat men jullie wat vertellen over alles wat hier aan iedereen die aanwezig was, is meegedeeld?
Slide 26 - Tekstslide
Onbepaald voornaamwoord
Beperk het gebruik van onbepaalde voornaamwoorden in je zinnen.
Zoals je aan de voorbeelden op de vorige slide kon zien, maken onbepaalde voornaamwoorden je zinnen vaak onduidelijk omdat een ander niet precies weet wat je bedoelt te zeggen.
Het is VAAG
Slide 27 - Tekstslide
Aan de slag!
Maken hoofdstuk 4.1 opdracht 6, 7 en 8 op pagina 108-111
Slide 28 - Tekstslide
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd/hebt onthouden.
Slide 29 - Open vraag
Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen