Inleiding, kern, slot: kern

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Lezen 
Je leest in stilte 15 minuten (zo leer je focus)

Hoor ik je kletsen: krijg je huiswerk (overschrijven van enkele bladzijden uit je boek)

timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Welkom
Leg op tafel:

Pen + papier, leesboek 







Slide 4 - Tekstslide

Agenda

1. Lezen (15 min) in stilte 
2. Verder met oefening schrijfopdracht van gisteren
3. Zinnen maken
4. Check voortgang Numo laatste les voor vakantie: er nog even aan werken



Slide 5 - Tekstslide

Joe Speedboot 


samen lezen 

Slide 6 - Tekstslide

Leerdoel: het werken met een schrijfplan
  • Je werkt aan je 'leesconditie' door tien-vijftien minuten in stilte te lezen
  • Je kunt een kern schrijven
  • Hoe maak je goede zinnen met een verbindingswoord (oftewel een signaalwoord)
  • Hoe gebruik je deze/die en dit/dat

Slide 7 - Tekstslide

Waar krijg je cijfer voor?
M3a
Leesvaardigheid => in PTO
Kern evt. 1, 14, 15, 16, 27, 40, 41, 53, 54
Kern aanvullend materiaal (komt op Teams)
Hst 5, 10, 11, 12, 14,15, 16, (17, 18)
Formatief schrijven => in PTO
Schrijfvaardigheid 
Schrijven van een artikel: 76, 77, 78, 27, 38

Numo 
Leerplan werkwoordspelling 2F 
Werkwoordspelling aanvullend materiaal hst 23

Slide 8 - Tekstslide

Test jezelf in stilte
Schrijf de begrippen op. Schrijf achter ieder begrip een korte uitleg.

1. inleiding
2. kern
3. slot
4. aanleiding
5. onderwerp


timer
3:00

Slide 9 - Tekstslide

Inleiding: begin
- aandacht trekken
- onderwerp introduceren

Kern: midden
- deelonderwerpen

Slot: einde
- samenvatting, advies of conclusie


aanleiding: zorgt ervoor dat iets anders gebeurt. De reden waarom je een tekst schrijft. 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Schrijf de vertaling of betekenis op onder de tekst. 
vulkaantop
beklimmen
obstakels
expeditie
levensgevaarlijk
steunpilaar
heelhuids
opgelucht
vanwege
afgelegen

timer
6:00
Klaar?
Lees de tekst. 

Slide 12 - Tekstslide

Lees de tekst en beantwoord de vragen in je schrift. 
Je mag alleen fluisterend overleggen met diegene naast je. 

1. Wat is het onderwerp van de tekst?
2. Wat is de hoofdgedachte? 
3. Welke alinea(s) van de tekst is/zijn de inleiding?
4. Welke alinea(s) van de tekst is/zijn het slot?

timer
5:50

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf de kern bij de mail aan Ricaldo Kaljouw.

In de eerste alinea schrijf je jouw mening over zijn prestatie. Je legt uit waarom je die bijzonder vindt. 

In de tweede alinea stel je Ricardo Kaljouw minimaal drie vragen over zijn beklimming. 

In totaal schrijf je minimaal zes zinnen. 
timer
10:00

Slide 14 - Tekstslide

Controleer de mail van diegene naast je.

- Zijn er minimaal zes zinnen?
- Beginnen alle zinnen met een hoofdletter?
- Eindigen alle zinnen met een punt?
- Zijn de werkwoorden goed geschreven?
timer
3:00

Slide 15 - Tekstslide

Wat mij vooral inspireerde, is hoe vastberaden u bent gebleven, zelfs toen u tegenslagen had, zoals het slechte weer en de evacuatie van uw gids. Het lijkt me ontzettend zwaar om in zulke extreme kou en omstandigheden door te zetten. Ik vind het knap dat u niet opgaf en uiteindelijk uw doel heeft bereikt. Ook het idee dat maar weinig mensen ter wereld dit hebben gedaan, maakt uw prestatie extra bijzonder.

Ik vraag me af hoe u zich voorbereidt op zulke tochten. Heeft u een speciaal trainingsschema? En welke klim vond u het moeilijkst? Zelf hou ik erg van sporten en avonturen, maar een expeditie als die van u lijkt me nog een enorme uitdaging!

Slide 16 - Tekstslide

Begrippen:

onderwerp
inleiding
kern
slot
aanleiding

Slide 17 - Tekstslide

Agenda

1. Lezen (15 min) in stilte 
2. Verder met oefening schrijfopdracht van gisteren
3. Zinnen maken
4. Check voortgang Numo laatste les voor vakantie: er nog even aan werken



Slide 18 - Tekstslide

Maak een samengestelde zin met de volgende woorden:
Gezondheid - lopen- fietsen - school
Gebruik een voegwoord.
De zin moet minimaal 12 woorden lang zijn.

Slide 19 - Open vraag

Maak een samengestelde zin met de volgende woorden:
buiten - schijnen - temperatuur - zwemmen.
Gebruik een voegwoord.
De zin moet minimaal 12 woorden lang zijn.

Slide 20 - Open vraag

Maak een samengestelde zin met de volgende woorden:
gymles - YouTube - verzinnen - uitdagen
Gebruik een voegwoord.
De zin moet minimaal 12 woorden lang zijn.

Slide 21 - Open vraag

HOOFDZIN + HOOFDZIN

Twee hoofdzinnen kun je aan elkaar verbinden met een nevenschikkend voegwoord.

Dit zijn: en, want, maar en of.


HOOFDZIN + BIJZIN

Een hoofd- en een bijzin kun je aan elkaar verbinden met een onderschikkend voegwoord.

Er zijn veel onderschikkende voegwoorden, zoals: omdat, zodat, doordat, als, dan, hoewel, tenzij, terwijl, toen, of.

Slide 22 - Tekstslide

Signaalwoorden voegen zinnen samen
Tekstverband:                                                  Signaalwoord:
voorbeeld                                                           zo, zoals, bijvoorbeeld

reden/ argument                                            want, omdat, daarom

conclusie/ standpunt                                   dus, kortom, dan ook


Slide 23 - Tekstslide

Signaalwoorden (uitleg) 
Tekstverband:                                                  Signaalwoord:
Opsomming                                                 en , ook, vervolgens, ten                                                                                   eerste, ten tweede, etc.

Tijd                                                                    allereerst, daarna,                                                                                                daarvoor, eerst, later,                                                                                          aanvankelijk, tijdens
                                 


Slide 24 - Tekstslide

Wat is goed?
A
het oud opatje
B
het oude opaatje
C
de oude opaatje

Slide 25 - Quizvraag

Wat is goed?
A
de portemonnee, die ik gevonden heb
B
het portemonnee, dat ik gevonden heb
C
de portemonnee dat ik gevonden heb

Slide 26 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Me opa komt me vanmiddag ophalen
B
Mijn opa komt me vanmiddag ophalen
C
M'n opa komt me vanmiddag ophalen

Slide 27 - Quizvraag

Wat is goed?
A
We gaan naar me huis
B
Hun gaan naar hun huis
C
Me moeder brengt me thuis
D
Mijn dochter brengt me thuis

Slide 28 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Deze winkel, maar dat winkel
B
Die winkel, maar dit winkel
C
Deze winkel, maar die winkel
D
Die winkel, maar dat winkel

Slide 29 - Quizvraag

Wat is goed?
A
Hij ergert zich
B
Ik erger mijn
C
Zij ergert haar
D
Wij ergeren hij

Slide 30 - Quizvraag

Deze, die, dit en dat 
Het -woorden => dit (dichtbij), dat (ver weg) 
Het huis, dit huis, dat huis

De-woorden => deze (dichtbij), die (ver weg)
De school, deze school, die school

Slide 31 - Tekstslide

Welk lidwoord kun je altijd gebruiken?

Slide 32 - Tekstslide

Het-woorden

  • verkleinwoorden: het bloempje, het jongetje, het briefje
  • landen en plaatsen: het kleine Nederland, het Duitsland van na de oorlog, het statige Den Haag
  • metalen: het ijzer, het kwik
  • sporten en spellen: het tennis, het scrabble, het yahtzee
  • stofnamen: het bier, het brood, het goud, het zilver, het hout

Slide 33 - Tekstslide

Het-woorden

  • talen: het Nederlands, het Swahili, het Arabisch
  • windrichtingen: het noorden, het zuidwesten
  • woorden met twee lettergrepen die beginnen met be-, ge-, ver- en ont-: het belang, het geweer, het verstand en het ontzet
  • woorden die eindigen op -isme, -ment, -sel en -um: het communisme, het instrument, het kapsel en het museum maar: de óf het deksel, de recruitment, de overemployment en de datum

Slide 34 - Tekstslide

Verwijswoorden passen bij het lidwoord

Het meisje => dat meisje, dit meisje
De jongen => deze jongen, die jongen



Slide 35 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Het meisje => het leuke meisje
Een meisje => een leuk meisje

De jongen => de leuke jongen
Een jongen => een leuke jongen 




Slide 36 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Het leuke speelgoed, leuk speelgoed 
De leuke auto, een leuke auto
Het lieve jongetje, een lief jongetje

Weet je niet of lidwoord 'de' of 'het' is? 
Zoek op in woordenboek
Daarom ALTIJD woordenboek NEDERLANDS mee naar PTO

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord
mijn zus
jouw zus/uw zus
zijn zus/haar zus

onze zus
jullie zus
hun zus

Slide 39 - Tekstslide

5,5 uur EN vooruitgang richting 2F
Nu op Numo: 
leerplan 
werkwoordspelling 
Na de vakantie op 4,5 uur

Slide 40 - Tekstslide

Fijne vakantie

Slide 41 - Tekstslide

Je hebt geleerd
 aan je 'leesconditie' door tien-vijftien minuten in stilte te lezen
een kern schrijven
goede zinnen met een verbindingswoord (oftewel een signaalwoord) schrijven
deze/die en dit/dat goed te gebruiken

Slide 42 - Tekstslide