In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Er zijn dus een paar combinaties mogelijk:
1. {hoofdzin} + {hoofdzin}
Hij zwaait opa en oma uit, want zij gaan een grote reis maken.
2. {hoofdzin} + (bijzin)
Hij hoopt dat hij opa en oma kan uitzwaaien.
3. (bijzin)+ {hoofdzin}
Omdat opa en oma op reis gaan, zwaait hij ze uit.
Dus:
HZ + BZ = onderschikking
BZ + HZ = onderschikking
Bijzin kan niet op zichzelf bestaan. Heeft een hoofdzin nodig.