2 havo, grammatica woordsoorten

werkwoordelijk gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
alle werkwoorden in de zin
wie of wat + gezegde?
wat/wie + gezegde + onderwerp?
aan/voor wie + gez + ond + lv
zegt iets over het gezegde, waar, wanneer, hoe, hoe vaak, waarmee, enz.
1 / 49
volgende
Slide 1: Sleepvraag
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

werkwoordelijk gezegde
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
alle werkwoorden in de zin
wie of wat + gezegde?
wat/wie + gezegde + onderwerp?
aan/voor wie + gez + ond + lv
zegt iets over het gezegde, waar, wanneer, hoe, hoe vaak, waarmee, enz.

Slide 1 - Sleepvraag

Wat gebeurt er in de zinsdelen?
Onze buurman heeft na een ruzie de schutting verplaatst.

Onze chagrijnige buurman heeft na een flinke ruzie de grote schutting verplaatst.

Onze chagrijnige buurman van nummer 8 heeft na een flinke ruzie met mijn vader de grote schutting in de achtertuin verplaatst.

Slide 2 - Tekstslide

Onze buurman  / heeft / na een ruzie / de schutting / verplaatst.

Onze chagrijnige buurman / heeft / na een flinke ruzie / de grote schutting / verplaatst.

Onze chagrijnige buurman van nummer 8 / heeft / na een flinke ruzie met mijn vader / de grote schutting in de achtertuin / verplaatst.

Slide 3 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord vs bijvoeglijke bepaling
Wat dit onderdeel verwarrend maakt, is de term bijvoeglijk. Jullie kennen dit van het bijvoeglijk naamwoord.

BIJVOEGLIJK = IETS ZEGGEN OVER EEN ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Het woordsoort bijvoeglijk naamwoord heeft deze eigenschap

Een bijvoeglijke bepaling is echter geen woordsoort. Het is de informatie in een zinsdeel die wat zegt over het zelfstandig naamwoord in hetzelfde zinsdeel.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Opdracht 3, blz. 121
De buurman van drie deuren verder heeft gisteren een kippenhok met vier verdiepingen gebouwd.

Bij het warenhuis aan de A1 hangen schreeuwerige posters

De snackbar in onze wijk heeft de allerlekkerste kroketen van Breda

Slide 6 - Tekstslide

Bepalingen
Bijvoeglijke bepalingen en bijwoordelijke bepalingen haalt men nog wel eens door elkaar.
Wat is nu het verschil tussen beide?


Bijwoordelijke bepaling

1. zinsdeel
2. zegt iets over het gezegde (wanneer/waar/hoe/enz.)
Bijvoeglijke bepaling

1. deel van een zinsdeel 
2. zegt iets over een zelfstandig 
    naamwoord in dat zinsdeel

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld
In een café in Lochem / heeft / Andries / stiekem / zijn eerste biertje /gedronken.

In Lochem / heeft / Andries / in een café / zijn eerste biertje / gedronken.

Benoem het zinsdeel 'in Lochem' in beide zinnen. 

Maak nu opdracht 5 en 6, op bladzijde 121 en 122.

Over 10 minuten gaan we aan de slag met opdracht 7.

Slide 8 - Tekstslide

Je gaat nu leren wat een bijstelling is.
Net als de bijvoeglijke bepaling is een bijstelling een deel van een zinsdeel. Het is dus geen zinsdeel van zichzelf.

Lees het gele blok op blz. 21.


Slide 9 - Tekstslide

Verdeel de volgende zin in zinsdelen.

Lochem, die prachtige stad aan de Berkel, krijgt een nieuwe burgemeester.

Slide 10 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin:

Lochem, die prachtige stad aan de Berkel, krijgt een nieuwe burgemeester.

Slide 11 - Open vraag

Het onderwerp is dus: Lochem, die prachtige stad aan de Berkel.


De bijstelling is hier het gedeelte achter de komma.

die prachtige stad aan de Berkel

Wat maakt die bijstelling zo bijzonder? 

Je kunt Lochem in deze zin weglaten, je kunt 'die prachtige stad aan de Berkel weglaten' en je kunt ze omdraaien. Zie hier de bijzondere eigenschappen van een bijstelling.

Slide 12 - Tekstslide

Lastig te vinden?
Nee joh, de bijstelling staat altijd tussen twee komma's of tussen een komma en een punt.
Je moet alleen goed onthouden dat het geen zinsdeel is, maar een deel van een zinsdeel.


Slide 13 - Tekstslide

Wat is de bijstelling in de zin:

Ik geef mijn beste vriend, Kaj, morgen een cadeaubon voor zijn verjaardag.

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

Welke woordsoorten ken je nog?

Slide 16 - Open vraag

Wat ga je leren vandaag?
Straks:
- kun je vertellen of het onderwerp in een zin iets doet of iets is;
- weet je wat het verschil is tussen een hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord en koppelwerkwoord;
- kun je drie verschillende werkwoordsoorten in zinnen benoemen.

Slide 17 - Tekstslide

Welke werkwoorden staan er in de volgende zin:

Mijn broer heeft gisteren zijn vriendin gedumpt.

Slide 18 - Open vraag

Laten we eens kijken wat er aan de hand is in die zin.


Mijn broer heeft gisteren zijn vriendin gedumpt.

'heeft gedumpt'

Van welke handeling is hier sprake?

Slide 19 - Tekstslide

Als het hier gaat om 'dumpen'. Waarom gebruiken we dan het woordje 'heeft' in deze zin?

Mijn broer heeft gisteren zijn vriendin gedumpt.

Slide 20 - Open vraag

Het woordje heeft is noodzakelijk om de zin in een bepaalde tijd te zetten, de voltooide tijd. heeft heeft echter geen betekenis.


Mijn broer heeft gisteren zijn vriendin gedumpt.

Omdat gedumpt een voltooid deelwoord is, heb je een extra werkwoord nodig in deze zin.

Je had ook kunnen schrijven:

Mijn broer dumpte gisteren zijn vriendin.


Slide 21 - Tekstslide

Werkwoorden die je gebruikt in een zin, maar niet de belangrijkste handeling aangeven noemen we hulpwerkwoorden.
Ik wil graag aardappelen eten.

Ik moet straks eerst even plassen.

Je kunt beter niet blowen bij de voordeur.

Je had dat kunnen weten vorige week.

Zou je dat niet beter eerst doen?

Slide 22 - Tekstslide

de rode werkwoorden zijn noodzakelijk, maar hebben geen of weinig betekenis.
Ik wil graag aardappelen eten.                    Ik eet graag aardappelen

Ik moet straks eerst even plassen.              Ik plas straks eerst even

Je kunt beter niet blowen bij de voordeur.   Je blowt beter niet bij de voordeur

Je had dat kunnen weten vorige week.       Je wist dat vorige week

Zou je dat niet beter eerst doen?                 Doe je dat niet beter eerst?

Wat valt je op aan de positie van de hulpwerkwoorden?

Slide 23 - Tekstslide

De woorden die de handeling uitdrukken kun je prima gebruiken zonder de hulpwerkwoorden.
Ik wil graag aardappelen eten.                      Ik eet graag aardappelen
Ik moet straks eerst even plassen.                Ik plas straks eerst even
Je kunt beter niet blowen bij de voordeur.    Je blowt beter niet bij de voordeur
Je had dat kunnen weten vorige week.        Je wist dat vorige week
Zou je dat niet beter eerst doen?                  Doe je dat niet beter eerst?

Deze woorden kunnen zelfstandig, zonder het hulpwerkwoord gebruiken. Ze heten dan ook zelfstandige werkwoorden. In een enkelvoudige zin, kan slechts één zelfstandig werkwoord voorkomen, maar meerdere hulpwerkwoorden.

Maak opdracht 9, 10 en 11, op bladzijde 124.

Slide 24 - Tekstslide

In een enkelvoudige zin, kan slechts één zelfstandig werkwoord voorkomen, maar meerdere hulpwerkwoorden.

Weet je het nog?

Het werkwoord dat de handeling uitdrukt = zww
Alle andere werwoorden zijn hulpwerkwoorden


Slide 25 - Tekstslide

Lees de zin. Welke uitspraak over de werkwoorden is juist?

Vandaag heb ik Marloes voor de veertiende keer om verkering gevraagd.
A
heb = zww, gevraagd = hww
B
heb = zww, gevraagd = zww
C
heb = hww, gevraagd = hww
D
heb = hww, gevraagd is zww

Slide 26 - Quizvraag

Welke uitspraak is waar over de werkwoorden in de volgende zin:

Wanneer had ik dat moeten doen? Kies de beste optie!
A
had =hww, doen = zww
B
had = hww, moeten = zww, doen = zww
C
had = zww, moeten = hww, doen is zww
D
had = hww, moeten = hww, doen = zww

Slide 27 - Quizvraag

Maak met de werkwoorden helpen - kunnen - hebben - zullen een zin met drie werkwoorden.

Slide 28 - Open vraag

Maak met de werkwoorden hebben-zullen doen-kunnen een zin met vier werkwoorden.

Slide 29 - Open vraag

Wat ga je leren?
  • Je leert een taalconstructie (manier om iets te zeggen) die in de hele wereld in alle talen   wordt gebruikt.
  • Je leert wat er bijzonder is aan de werkwoorden in deze constructie.
  • Je herkent koppelwerkwoorden in een zin.

Slide 30 - Tekstslide

Van welke handelingen is hier sprake?

Slide 31 - Tekstslide

Jannie is ziek
Welke werkwoorden kun je gebruiken om de toestand van
Jannie aan te duiden (wat past op de plek van is)?

Slide 32 - Open vraag

Het koppelwerkwoord
Woordsoort dat geen handeling uitdrukt, maar een eigenschap van het onderwerp (zinsontleden) aanduidt.

Meestvoorkomende:

Zijn, Worden, Blijven, Blijken, Lijken, Schijnen, (Heten), (Dunken), Voorkomen



Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 14, blz. 126

Slide 34 - Tekstslide

Stappenplan voor het bepalen van werkwoordsoorten.
1. Haal de werkwoorden uit de zin en schrijf deze op.
2a. Er is maar één werkwoord - zww of kww, ga verder naar 3.
2b. Er zijn meerdere werkwoorden 
      pv = hww  /  bepaal welk werkwoord het belangrijkst is/meeste betekenis heeft.
      voltooid deelwoorden zijn altijd zww of kww. 
      In een enkelvoudige zin staat altijd één kww of één zww (nooit beiden of twee van dezelfde) 
      Alle andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden 
3. Is het belangrijkste werkwoord een vorm van zijn/worden/blijven/blijken/lijken/schijnen/voorkomen? Ga verder naar 4, 
    anders ga je naar 5.
4. Zoek het onderwerp van de zin. Staat er een eigenschap van dit onderwerp in de zin? (Om deze vraag te
    beantwoorden kun je de volgende vraag stellen 'Wat + werkwoorden + onderwerp'). Je hebt te maken met een kww 
5. Er is sprake van een handeling (het onderwerp doet iets). Het betreffende werkwoord is een kww.


Slide 35 - Tekstslide

Maak opdracht 15, 16 en 17, blz. 127
Wie wil kan opdracht 16 ook onder begeleiding maken.

Slide 36 - Tekstslide

Benoem de werkwoorden in onderstaande zin.

Kun je me even helpen?

Slide 37 - Open vraag

Benoem de werkwoorden in onderstaande zin.

De hond blijft na maanden training eindelijk op zijn plek bij een bevel.

Slide 38 - Open vraag

Benoem de werkwoorden in onderstaande zin.

Ik ben niet goed in grammatica.

Slide 39 - Open vraag

Benoem de werkwoorden in onderstaande zin.

De zon schijnt prachtig door de wolken.

Slide 40 - Open vraag

Benoem de werkwoorden in onderstaande zin.

We zullen blijven wachten op haar komst.

Slide 41 - Open vraag

Benoem de werkwoorden in onderstaande zin.

Door het ongeluk is de man invalide geworden.

Slide 42 - Open vraag

Benoem de werkwoorden in onderstaande zin.

Het scherm van mijn telefoon is gelukkig gratis door de fabrikant gemnaakt.

Slide 43 - Open vraag

Benoem de werkwoorden in onderstaande zin.

De nieuwe ovenschotel blijkt erg lekker te zijn.

Slide 44 - Open vraag

Slide 45 - Link

Slide 46 - Link

Extra, benoem de werkwoorden in onderstaande zinnen.
1. Ik heb me nog nooit zo lekker gevoeld.

2. Volgens mij ben ik zelfs nog nooit zo gelukkig geweest. 
3. Hoe zou dat toch gekomen zijn? 
4. Ik kan er niet direct een goede verklaring voor vinden. 
5. Soms lijkt het schijnen van de zon de reden te zijn. 
6. Maar vandaag schijnt de zon niet. 
7. Dat is dus maar schijn. 
8. Zijn, worden en blijven zijn de enige koppelwerkwoorden. 
9. Wie iets anders zegt, snapt het niet. 
10. Of diegene is gewoon heel eigenwijs.

Slide 47 - Tekstslide

Klaar, maak opdracht 17 ook!

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide