5.6: De machtsstrijd tussen fabrikanten en arbeiders DEEL 2

Hoofdstuk 5: Fabrikanten en arbeiders

5.6: De machtsstrijd tussen fabrikanten en arbeiders 

Pak je laptop en gaan naar LessonUp!
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5: Fabrikanten en arbeiders

5.6: De machtsstrijd tussen fabrikanten en arbeiders 

Pak je laptop en gaan naar LessonUp!

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn de drie kenmerkende woorden van de Franse Revolutie?
A
Vrijheid, gelijkheid, geloof
B
Vrijheid, gelijkheid, broederschap
C
Broederschap, gelijkheid, rijkheid
D
Gelijkheid, broederschap, geloof

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste uitgangspunt van het liberalisme?
A
Gelijkheid
B
Solidariteit
C
Vrijheid
D
Religie

Slide 3 - Quizvraag

Hoezo was er in de industriesteden weinig te merken van de idealen 'vrijheid, gelijkheid en broederschap'?

Slide 4 - Open vraag

Waar gaat de maatschappelijke discussie 'de Sociale kwestie' over?

Slide 5 - Open vraag

5.6: De machtsstrijd tussen fabrikanten en arbeiders
In de loop van de 19e eeuw maken steeds meer burgers zich druk om de ellende van de arbeiders. Dit wordt de sociale kwestie genoemd. De liberalen zijn van mening dat er niet moet worden ingegrepen en dat er zoveel mogelijk ‘vrijheid’ moet zijn. Karl Marx ontwikkelt de theorie van het communisme, waarbij een klassenstrijd ervoor zou moeten zorgen dat de arbeiders aan de macht komen in een klasseloze samenleving. 

Slide 6 - Tekstslide

Klassenstrijd
  • Verhoudingen industriele samenleving onrechtvaardig.
  • Karl Marx schreef het Communistisch Manifest. 
  • Communisme = arbeidersklasse wilt met revolutie de macht van de bezittende klasse breken en zelf aan de macht  komen.
  • Klassenstrijd!

Slide 7 - Tekstslide

Revolutie nodig
  • Klassenstrijd -> strijd twee klassen met tegenovergestelde belangen
  • Tijd van IR -> bourgeoisie (rijken) en proletariaat (armen)
  • Ondernemers alleen maar uit op winst
  • Arbeiders grootste slachtoffer -> slechte omstandigheden, lage lonen, werkloosheid
  • Revolutie moet einde hieraan maken -> arbeidersklasse aan de macht
  • Overgangsfase wegpoetsen kapitalisme

Slide 8 - Tekstslide

Proletariaat aan de macht
  • Productiemiddelen (mijnen, fabrieken, bedrijven) overnemen van rijken
  • Groot ondeelbaar economisch geheel -> gemeenschappelijk eigendom arbeiders
  • Onteigening bezit + gemeenschappelijk maken productiemiddelen = ophef klassen
  • Communistische heilstaat ideaal  -> zonder klassen, onderdrukking en uitbuiting

Slide 9 - Tekstslide

Opkomst sociaaldemocraten
  • Onenigheid aanhangers: is een revolutie écht nodig?
  • Latere communisten -> JA!
  • Sociaaldemocraten -> Periode van 'dictatuur' leid tot een ramp!
  • Positie arbeiders verbeteren via wetgeving
  • Belangrijkste middel -> algemeen kiesrecht 

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Waarom is het algemeen kiesrecht het belangrijkst voor de sociaaldemocraten?

Slide 12 - Open vraag

Leg uit hoe het idee van de 'Communistische Heilstaat' van Karl Marx er uit ziet.

Slide 13 - Open vraag

Hoe noem je de groep arme arbeiders in de tijd van de Industriële Revolutie?
A
Bourgeoisie
B
Proletariaat
C
Communisten
D
Liberalen

Slide 14 - Quizvraag

Aan de slag!
  • Voorbereiden paragraaf 5.5 voor morgenochtend.
  • Maak de leerdoelen uit de reader van 5.5.

Slide 15 - Tekstslide