Les 03 - Betrekkelijk voornaamwoord

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les:
-  wat een betrekkelijk voornaamwoord is; 
-  wat we onder een antecedent verstaan; 
- hoe je kunt bepalen of iets een betrekkelijk of een aanwijzend voornaamwoord is. 

Slide 2 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Het betrekkelijk voornaamwoord verwijst naar iets dat eerder in de zin al is genoemd. Dit noemen we het antecedent. 

De betrekkelijk voornaamwoorden die we kennen zijn: 
die, dat, wie en wat

Slide 3 - Tekstslide

Verwijzingen 
Met het woordje 'wat' verwijzen we naar hele zinnen, de overtreffende trap en naar onbepaalde voornaamwoorden. 

Met het woordje 'die' verwijzen we naar de-woorden
Met het woordje 'dat' verwijzen we naar het-woorden

Het woordje 'wie' als betrekkelijk voornaamwoord wordt over het algemeen voorafgegaan door een voorzetsel. 

Slide 4 - Tekstslide

Betrekkelijk of aanwijzend
De woorden die en dat kunnen zowel betrekkelijk als aanwijzend voornaamwoord zijn. 

Als je het woord 'die' kunt vervangen door 'deze' is het een aanwijzend voornaamwoord; als dit niet kan is het betrekkelijk. 

Als je het woord 'dat'  kunt vervangen door 'dit' is het een aanwijzend voornaamwoord; als dit niet kan is het betrekkelijk. 

Slide 5 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Een bijzondere vorm van het betrekkelijk voornaamwoord is het betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent. 

Als het woordje 'wat' aan het begin van de zin staat en vervangen kan woorden door 'datgene dat' is dit het geval. 

Als het woordje 'wie' aan het begin van de zin staat en vervangen kan woorden door 'diegene die' is dit het geval. 

Slide 6 - Tekstslide


Wie niet waagt, wie niet wint. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 7 - Quizvraag


Heb je dat nieuwe boek van 
Margje Woodrow al gelezen? 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 8 - Quizvraag


Het boek dat ik vorige week gelezen heb, is erg spannend. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 9 - Quizvraag


De auto die daar staat, 
is van mijn vader. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het antecedent?
Zij zaten de hele tijd op me te schelden, wat ik niet zo leuk vond.
A
Zij
B
schelden
C
Zij zaten de hele tijd op me te schelden.
D
de hele tijd

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het antecedent?
De vrouw die daar op de hoek
van de straat woont, is mijn tante.
A
De vrouw
B
mijn tante
C
de hoek
D
de hoek van de straat

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het antecedent?
Iets wat je niet moet vergeten, is het maken van je huiswerk.
A
Iets
B
het maken van je huiswerk
C
het maken
D
je huiswerk

Slide 13 - Quizvraag

Aan de slag
Ga nu in alle rust aan het werk met de opdrachten 
6 en 7 van de module grammatica woordsoorten. 

Slide 14 - Tekstslide