b) Er zal geen vast zout ontstaan. Elk zout dat zou kunnen ontstaan is goed oplosbaar.
Slide 6 - Tekstslide
5
a) De formule van de vaste stof is Zn3(PO4)2
b) Zn2+ (aq) + PO43- (aq) --> Zn3(PO4)2
Slide 7 - Tekstslide
6
a) Ba(OH)2 (s) --> Ba2+ (aq) + 2OH- (aq)
b) Al(OH)3
c) barium-ion en nitraat-ion
Slide 8 - Tekstslide
7
a) Arif heeft gelijk. De Ba2+-ionen en SO42−-ionen zijn samen slecht oplosbaar en vormen dus de vaste stof BaSO4. Doordat Al3+ en I−samen goed oplossen, vormen ze samen geen vast zout en klopt het niet wat Maud aangeeft.
b) Ba2+ (aq) + SO42- (aq) --> BaSO4 (s)
Slide 9 - Tekstslide
8
a) Pb(NO3)2 (s) --> Pb2+ (aq) + 2 NO3- (aq)
b) KI (s) --> K+ (aq) + I- (aq)
c) loodjodide
d) Pb2+ (aq) + 2 I- (aq) --> PbI2 (s)
e) K+ en NO3-
Slide 10 - Tekstslide
9
a) A
b) C
c) Indampen
d) totale massa zout in een liter: 24 g + 5 g + 4 g + 0,7 g + 0,8 g = 34,5 g
berekenen van massapercentage natriumchloride:
24 : 34,5 × 100% = 70%
Slide 11 - Tekstslide
9
e) Als Sebas een oplossing van natriumfosfaat gebruikt, zullen (niet alleen de magnesium-ionen, maar) ook de calcium-ionen neerslaan. Dus is het ontstaan van een neerslag onvoldoende om te kunnen concluderen dat er magnesium-ionen in het zeewater aanwezig zijn.
Slide 12 - Tekstslide
10
C
Slide 13 - Tekstslide
12
a) B
b) C
c) Pb2+(aq) + CrO42−(aq) --> PbCrO4(s)
d)
Slide 14 - Tekstslide
12
e) Omdat het filtraat geel is, moet het natriumchromaat bevatt en (zie stap 1). Na de reactie is er dus nog natriumchromaat over, wat betekent dat die stof in overmaat aanwezig is.
Slide 15 - Tekstslide
Bariumpap (BaSO4) wordt gebruikt als röntgencontrastmiddel voor het maagdarmkanaal. Hoe maak ik bariumpap uit twee andere zouten?
Slide 16 - Tekstslide
Wat moet ik daarna doen?
Filtreren OF bezinken en afschenken.
Als residu blijft BaSO4 achter.
In het filtraat zitten de tribune-ionen.
Slide 17 - Tekstslide
Tip:
Slide 18 - Tekstslide
Maken 3 t/m 11 (vanaf blz 202)
Slide 19 - Tekstslide
3
a) een neerslagreactie
b) geen neerslagreactie
c) een neerslagreactie
Slide 20 - Tekstslide
4
a) Zn2+ en OH-
Slide 21 - Tekstslide
4
a) Zn2+ en OH-
b)
Slide 22 - Tekstslide
4
a) Zn2+ en OH-
b)
c)
Er zijn meerdere ionen goed, zolang er maar een vast zout ontstaat, en dat is zinkhydroxide
Slide 23 - Tekstslide
4
d) Er zijn hier meerdere antwoorden goed. Eén zoutoplossing moet in ieder geval het zink-ion bevatten en de andere zoutoplossing het hydroxide-ion. In het voorbeeld van vraag c: zinknitraatoplossing en kaliumhydroxide-oplossing
Slide 24 - Tekstslide
5
a) Bijvoorbeeld: ijzer(II)nitraatoplossing en ammoniumsulfide-oplossing. Er zijn hier meerdere antwoorden goed. Eén zoutoplossing moet in ieder geval het ijzer(II)-ion bevatten en de andere zoutoplossing het sulfide-ion.
b) Fe2+(aq) + S2−(aq) --> FeS(s)
c) In het voorbeeldantwoord bij vraag a zijn dat het nitraat-ion en het ammonium-ion.
Slide 25 - Tekstslide
6
a) Bijvoorbeeld: magnesiumnitraatoplossing en natriumfosfaatoplossing. Er zijn hier meerdere antwoorden goed. Eén zoutoplossing moet in ieder geval het magnesium-ion bevatten en de andere zoutoplossing het sulfaat-ion
b) 3 Mg2+(aq) + 2 PO43−(aq) --> Mg3(PO4)2(s)
c) Voor het verwijderen van een vaste stof uit een suspensie gebruik je de scheidingstechniek filtreren of bezinken en voorzichtig afschenken.
Slide 26 - Tekstslide
7
a) B
b) ammoniak
c) 2 NaHCO3 --> Na2CO3+ CO2 + H2O
Slide 27 - Tekstslide
7
d)
Slide 28 - Tekstslide
7
e) CaCl2
Slide 29 - Tekstslide
8
a) Bijvoorbeeld: zinknitraatoplossing en natriumfosfaatoplossing. Er zijn hier meerdere antwoorden goed. Eén zoutoplossing moet in ieder geval het zink-ion bevatten en de andere zoutoplossing het fosfaat-ion.
b) 3 Zn2+(aq) + 2 PO43− (aq) --> Zn3(PO4)2 (s)
c) uit zinkfosfaat, Zn3(PO4)2 (s)
d) uit een oplossing van natrium-ionen, Na+(aq), en nitraat-ionen, NO3−(aq) (als je gebruik hebt gemaakt van een zinknitraatoplossing en een natriumfosfaatoplossing)
Slide 30 - Tekstslide
8
e) Na+(aq) + NO3−(aq) --> NaNO3 (s)
f) natriumnitraat
Slide 31 - Tekstslide
9
a)
b) 3 Co2+(aq) + 2 PO43−(aq) --> Co3(PO4)2(s)
c) C
d) natriumnitraat
Slide 32 - Tekstslide
10
a) Bijvoorbeeld: een calciumnitraatoplossing en een natriumcarbonaatoplossing. Er zijn hier meerdere antwoorden goed. Je kunt uitgaan van een oplosbaar calciumzout en een oplosbaar carbonaatzout
b) Ca2+(aq) + CO32−(aq) --> CaCO3(s)
c) Het residu bestaat uit het slecht oplosbare calciumcarbonaat.
Slide 33 - Tekstslide
11
Zilver-ionen slaan niet alleen neer met carbonaat-ionen, maar met nog veel meer negatieve ionen.
In Binas kun je vinden waarmee zilver-ionen allemaal neerslaan.
Je kunt dus niet de conclusie trekken dat er carbonaat-ionen aanwezig zijn; het kunnen ook andere negatieve ionen zijn.