Doornemen lesstof hoofdstuk 3 en 4, deel 1

Doornemen lesstof Hst. 3 en 4

Voornaamwoordelijk bijwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
Btvn met ingesl.antecedent
Bijvoeglijke bijzinnen
Onderwerpszinnen
Voorlopig onderwerp



Ontleden
Bijvoeglijk gebruikt vd
Koppelteken
weglatingsteken
apostrof
 trema
 accent

 




1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Doornemen lesstof Hst. 3 en 4

Voornaamwoordelijk bijwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
Btvn met ingesl.antecedent
Bijvoeglijke bijzinnen
Onderwerpszinnen
Voorlopig onderwerp



Ontleden
Bijvoeglijk gebruikt vd
Koppelteken
weglatingsteken
apostrof
 trema
 accent

 




Slide 1 - Tekstslide

Voornaamwoordelijk bijwoord
Geen voornaamwoordelijk bijwoord
Hij dacht er met veel spijt aan terug.
Zij was erop gebrand een stoere indruk te maken. 
Nog een strik eromheen, en het cadeautje is klaar.
Voordat hij het wist, zat hij aan de kant.
Daarom vieren we zijn verjaardag morgen en niet vandaag.

Slide 2 - Sleepvraag

Voornaamwoordelijk bijwoord
Een voornaamwoordelijk bijwoord is een combinatie van één van de bijwoorden van plaats er, hier, daar, waar, ergens, nergens en overal en één of meer voorzetsels (bijvoorbeeld aan, bij, voor) of met de bijwoorden af, heen en toe. 


(1) Waarover spraken zij, die twee daar op het hek?
(2) Ik wil me nergens mee bemoeien.

Het voornaamwoordelijk bijwoord kan ook worden gesplitst door een zinsdeel, bijvoorbeeld:
(3a) Dit is niet datgene waarover het gaat.
(3b) Dit is niet datgene waar het over gaat. (waar…over is een gesplitst voornaamw. bijwoord)




Slide 3 - Tekstslide

Maak een zin met een betrekkelijk voornaamwoord. Geef ook het antecedent.

Slide 4 - Open vraag

Betrekkelijk voornaamwoord
Een betrekkelijk voornaamwoord (btv) wijst terug naar het antecedent, een woord of een groepje woorden dat al eerder genoemd is. De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die, dat, wie, wat.

- Dat verwijst naar een onz. zelfstandig naamwoord: Hij aait het katje dat drie maanden oud is.
- Die verwijst naar alle andere zelfstandige naamwoorden: Hij aait de kat die al acht jaar oud is.
- Wie staat vaak na een voorzetsel en verwijst naar personen: Zijn broer, op wie hij veel lijkt, aait de kat nooit.
- Wat verwijst naar: een onbepaald voornaamwoord: Dat is iets wat hij graag doet.  Een superlatief: Je kat aaien is het beste wat je bij stress kunt doen. Een hele zin: Hij zat zijn kat te aaien, wat hij bij stress wel vaker deed.



Slide 5 - Tekstslide

Het betrekkelijk voornaamwoord wie kan zowel met als zonder ingesloten antecedent voorkomen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Dat en wat kunnen allebei betrekkelijke voornaamwoorden zijn met ingesloten antecedent.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Een betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent is...
A
Hetgeen waar een betrekkelijk voornaamwoord naar verwijst
B
Een betrekkelijk voornaamwoord dat nergens naar verwijst
C
Een betrekkelijk voornaamwoord waar het antecedent al in zit
D
Dat wat voor het betrekkelijk voornaamwoord staat

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de functie van een bijvoeglijke bijzin?
A
Die is er niet, de bijzin is zogezegd 'zinloos'
B
Die geeft informatie over een zelfstandig naamwoord
C
Die geeft informatie over een bijvoeglijk naamwoord
D
Die geeft informatie die je kan weglaten

Slide 9 - Quizvraag

Welke zin heeft een bijvoeglijke bijzin?
A
De docent heeft weer een leerzame quiz gemaakt.
B
De docent Nederlands heeft vandaag weer een quiz gemaakt.
C
Een quiz is weer gemaakt door de docent die Nederlands geeft.
D
Een quiz is gemaakt door de docent Nederlands.

Slide 10 - Quizvraag

Een bijvoeglijke bijzin is een apart zinsdeel.
A
ja
B
nee

Slide 11 - Quizvraag

Bijvoeglijke bijzin
Als een bijvoeglijke bepaling een zin is, noemen we die zin een bijvoeglijke bijzin (bvb-zin). De bijvoeglijke bijzin is geen zelfstandig zinsdeel, maar vormt samen met het antecedent een zinsdeel.

Een meisje dat heel aardig is,|| geeft | hem | een lift.
Een meisje dat heel aardig is = onderwerp
dat heel aardig is = een bijvoeglijke bijzin bij een meisje

Een bijvoeglijke bijzin begint meestal met een betrekkelijk voornaamwoord.


Slide 12 - Tekstslide

Dat hij de bus mist, gebeurt dagelijks.
Wat is de functie van de bijzin?
A
onderwerpszin
B
lijdendvoorwerpszin

Slide 13 - Quizvraag

In welke zin staat een onderwerpszin?
A
Dat hij zijn oma helpt, is een goede daad.
B
Wie stout is, geef ik straf.
C
Dat Peter niet komt opdagen, vind ik erg jammer.
D
Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.

Slide 14 - Quizvraag

Onderwerpszin
Een bijzin die in een samengestelde zin fungeert als onderwerp noemen we een onderwerpszin (o-zin). De onderwerpszin begint met:
- de voegwoorden dat of of:

Dat hij de bus mist, gebeurt bijna dagelijks.

Soms wordt de eigenlijke onderwerpszin voorafgegaan door het persoonlijk voornaamwoord het; het is onderwerp en verwijst naar de onderwerpszin. Daarom heet het een voorlopig onderwerp:


Slide 15 - Tekstslide

Staat er een o-zin en/of een voorlopig onderwerp in deze zin?
Zo ja, geef aan wat de o-zin is en wat het voorlopig onderwerp

Het was opmerkelijk te noemen dat we nu al onderweg naar onze bestemming waren.

Slide 16 - Open vraag

Staat er een o-zin en/of een voorlopig onderwerp in deze zin?
Zo ja, geef aan wat de o-zin is en wat het voorlopig onderwerp

Het is niet langer verdedigbaar dat dit de beste oplossing is.

Slide 17 - Open vraag

Staat er een o-zin en/of een voorlopig onderwerp in deze zin?
Zo ja, geef aan wat de o-zin is en wat het voorlopig onderwerp.

Hij wist best dat hij goed strips kon tekenen.

Slide 18 - Open vraag

In welke volgorde ontleed je een zin?

Slide 19 - Open vraag

Volgorde ontleden
  1. Enkelvoudige of samengestelde zin?
  2. Hoofdzin ontleden
  3. PV - O - WG/NG - LV - MV - VZV - BWB - BVB
  4. Bijzin benoemen 


Slide 20 - Tekstslide

Samengestelde zinnen ontleden
Bepaal eerst wat de bijzin en wat de hoofdzin is. De hoofdzin kan je 'gewoon' ontleden. Denk aan volgorde zinsdelen!

Als je gelijk ziet welke functie de bijzin heeft, kan je 'm direct benoemen. Als je dat lastig vindt, vervang je de bijzin eerst door één zinsdeel. Dan kan je gewoon het stappenplan van zinsontleding volgen. Welk zinsdeel is het? Schrijf dit als ....... - zin en je hebt de bijzin benoemd! 

Slide 21 - Tekstslide

Wat is juist?
A
De gestrandde reiziger
B
De strandende reiziger
C
De gestranden reiziger
D
De gestrande reiziger

Slide 22 - Quizvraag

Wat is juist?
A
De verwoestten huizen
B
De verwoeste huizen
C
De verwoestte huizen
D
De verwoesten huizen

Slide 23 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis.

Slide 24 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Het gisteren vermaaide gras
B
Het gisteren gemaaide gras
C
Het gisteren gemaaidde gras
D
Het gisteren gemaaiden gras

Slide 25 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Zij vergiste zich gisteren
B
Zij vergisten zich gisteren
C
Zij vergistte zich gisteren
D
Zij vergistten zich gisteren

Slide 26 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
Voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruiken?
Zo kort mogelijk!

Persoonsvorm verleden tijd/voltooid deelwoord
Pas de spellingsregels toe!

Slide 27 - Tekstslide

Koppelteken?
A
stage uren
B
stage-uren
C
stageuren

Slide 28 - Quizvraag

Koppelteken?
A
minijurk
B
mini-jurk

Slide 29 - Quizvraag

Koppelteken?
A
non-stop
B
non stop

Slide 30 - Quizvraag

Wel of geen koppelteken?
A
A4 formaat
B
A4-formaat

Slide 31 - Quizvraag

Maak een zin en gebruik een weglatingsteken.

Slide 32 - Open vraag

Koppelteken en weglatingsteken
auto-onderdelen: koppelteken tegen klinkerbotsing
wc-papier: koppelteken in een samenstelling met een afkorting
peper-en-zoutstel: koppelteken in een samenstelling met een woordgroep 
non-verbaal: koppelteken na een voorvoegsel
kabinet-Rutte: koppelteken in commissies die naar een persoon zijn vernoemd

donderdag- of vrijdagavond: weglatingsteken om woorden met gelijke onderdelen te verkorten

Slide 33 - Tekstslide