Les 5 geneesmiddelenleer

Les 5 geneesmiddelenleer
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Les 5 geneesmiddelenleer

Slide 1 - Tekstslide

Opdracht (2 tallen)

Maak een creatieve presentatie over een hersenaandoening uit de top 10 aan de hand van de rode loper.
Presenteer dit volgende week voor de klas

Slide 2 - Tekstslide

top 10 hersenaandoeningen
Beroerte. 
Traumatisch hersenletsel. 
Dementie. 
Depressie. 
Parkinson. 
Epilepsie. 
Migraine. .
Afasie.
Autisme
Dyslexie

Slide 3 - Tekstslide

Naamgeving
Chemische naam en stofnaam De generieke (= generische) naam of stofnaam van een medicijn is de verkorte chemische naam van de farmacologisch actieve (= werkzame) stof in dat medicijn (bijv. 'acetylsalicylzuur' is de generieke naam van de chemische stof '2-acetoxy-benzoëzuur', dat de werkzame stof is in 'Aspirine®'.


Merknaam – ® of TM De fantasie-naam waaronder een nieuw medicijn door de fabrikant in de handel wordt gebracht. Aan het eind van de merknaam is een ® of TM toegevoegd om aan te geven dat het om een beschermde merknaam gaat (bijv. Xenical®, Prozac®, ZyprexaTM).

Slide 4 - Tekstslide

toedieningsvormen
Droge vormen
- poeders, tabletten, dragee, capsule
Natte vormen
- Dranken (heldere oplossingen, suspensies, emulsies), injectie/infusievloeistoffen, klysma
Vette vormen
zalf, crème, pasta, zetpil, pleister
Gas- en nevelvormen
- spray, äerosol, gas



Slide 5 - Tekstslide

Droge vormen
poeders,
tabletten,
dragee (bevat coating),
capsule (gelatinehulsje)
Retard tabletten (Retard, Durette, SR (Slow Release))- vertraagde afgifte
Bruistabletten
Zuigtabletten
Enteric-coated (EC of Entero)- coating waarmee de tabletten pas in de dunne darm uiteenvallen



Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Farmacodynamiek
Wat het medicijn met het lichaam doet

Agonist – binding van medicijn aan receptor en heeft een stimulerende werking, bijv. adrenaline
Antagonist – blokkeert activiteit van een receptor (blokkers/ remmers), bijv. Bèta-blokker.
Competitie werkzame stof vecht met lichaamseigen stoffen om plaats op receptor
Reversibiliteit – het effect is omkeerbaar
Irreversibiliteit – het effect is niet omkeerbaar

Slide 9 - Tekstslide

Distributie
Therapeutische breedte- het gebied tussen de minimaal effectieve concentratie (MEC) en de maximaal veilige concentratie (MVC)
Toxische spiegel  giftige (bij)werking = gebied boven de MVC
Eiwitbinding – binding aan albumine
First-passeffect- door omzetting van een deel van het medicijn door de lever in metabolieten is veel minder werkzaam medicijn beschikbaar
Halfwaardetijd – de tijd die nodig is om een medicijn de helft van de oorspronkelijk plasmaconcentratie te laten bereiken

Slide 10 - Tekstslide

Hoofdwerking, nevenwerking
Hoofdwerking= indicatie/ toepassing

De aandoening(en), klacht(en), verschijnsel(en) waartegen dit middel werkzaam is
Nevenwerking = nuttig effect naast de hoofdwerking
Bijv. Aspirine ® hoofdwerking: pijnstilling, koortsverlaging, ontstekingsremming
 nevenwerking: remmend op de bloedstolling



Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Bijwerkingen en interacties
Bijwerking: niet gewenst effect, bijv. anafylactische shock tgv allergie voor antibiotica (bijv. penicilline)
Interactie: wisselwerking ofwel beïnvloeden elkaars werking
- Antagonistische werking: gaan elkaars werking tegen, bijv anti-epileptica en de pil
- Additieve werking: de totale werking is de som van de werking van beide middelen afzonderlijk.
- Synergistische werking (synergisme): totale werking is sterker dan de som van beide middelen afzonderlijk
bijv. slaapmiddelen en alcohol

Slide 18 - Tekstslide

https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/

Slide 19 - Tekstslide

Contra-indicaties
Omstandigheden of aandoeningen die het gebruik van een bepaald medicijn gevaarlijk maken
Bijv door zwangerschap, borstvoeding, lever- en/of nieraandoeningen
Op een bijsluiter: ‘waarschuwingen en voorzorgen’
‘Niet gebruiken bij’ = absolute contra-indicatie
‘Oppassen bij’ = relatieve contra-indicatie

Slide 20 - Tekstslide

afsluiting
Vragen?

Slide 21 - Tekstslide