Spelling vwo4 - Nieuw Nederlands par.1-7

Spelling
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Spelling

Slide 1 - Tekstslide

Luuk (beloven) zijn buurvrouw dat hij nu en dan in haar tuintje onkruid (wieden).
A
beloofd / wiedt
B
belooft / wiedt
C
belooft / wied
D
beloofdt / wied

Slide 2 - Quizvraag

Erik (verorberen) een boterham en (storten) zich daarna op zijn studieboeken.
A
verorberde / storte
B
verorberd / storte
C
verorberde / stortte
D
verorberd / storten

Slide 3 - Quizvraag

Waarom (verbinden) je die wond aan je been niet beter?

Slide 4 - Open vraag

Het (verbazen) zijn volgers dat de populaire vlogger altijd maar weer van die doldwaze avonturen (beleven).
A
verbaast
B
verbaasd
C
beleefd
D
beleeft

Slide 5 - Quizvraag

De politicus zegt dat hij zijn leugen (betreuren) en heeft (beloven) dat zoiets niet meer zal voorkomen.
A
betreurd
B
betreurt
C
beloofd
D
belooft

Slide 6 - Quizvraag

Vorig jaar (pesten) de meisjes van 1H3 elke dag het kleinste jongetje van de klas.

Slide 7 - Open vraag

Esther denkt dat haar broertje nog steeds in Sinterklaas (geloven).

Slide 8 - Open vraag

Wanneer schrijf je een
hoofdletter?
Wanneer juist niet?

Slide 9 - Woordweb

Slide 10 - Tekstslide

Noem enkele leestekens.
Hoe gebruik je die?

Slide 11 - Woordweb

Plaats in de zinnen de hoofdletters en leestekens.
hoewel niels van der gaag zwom in het geld reed hij in een oude peugeot en kocht hij kleren bij zeeman spijkerbroeken coltruien en geitenwollen sokken

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Video

Kies het juist gespelde woord
A
babys
B
baby's

Slide 14 - Quizvraag

Kies het juist gespelde woord
A
ballades
B
ballade's

Slide 15 - Quizvraag

Kies het juist gespelde woord
A
cafés
B
café's

Slide 16 - Quizvraag

Kies het juist gespelde woord
A
melodiën
B
melodieën

Slide 17 - Quizvraag

Kies het juist gespelde woord
A
stommeriken
B
stommerikken

Slide 18 - Quizvraag

Wat weet je (nog) over
verkleinwoorden?

Slide 19 - Woordweb

Slide 20 - Tekstslide

Verklein de woorden. Zet een streepje tussen de woorden.
A4 - brug - baby - haring

Slide 21 - Open vraag

Tussenletters in 
samenstelling

Slide 22 - Tekstslide

De volgende samenstelling is correct gespeld. Leg uit waarom de spelling juist is.

koeienvlaai

Slide 23 - Open vraag

De volgende samenstelling is correct gespeld. Leg uit waarom de spelling juist is.

geboortekaartje

Slide 24 - Open vraag