Thema 3: Genetica: BS6 Opvoeding of aanleg

Leerdoelen
Laatste deel van het hoofdstuk, als het goed is zijn jullie aan het einde Genetica experts!
Je kent het verschil tussen nature en nurture
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Leerdoelen
Laatste deel van het hoofdstuk, als het goed is zijn jullie aan het einde Genetica experts!
Je kent het verschil tussen nature en nurture

Slide 1 - Tekstslide



WAT
* lezen en maken 3.6
** test jezelf thema 3
** groene context opgaven
*** examenopgaven T3+ erfelijkheid op biologiepagina.nl

HOE
individueel
in stilte


HULP NODIG
  1. kijk in de tekst in je basisstof
  2. schrijf je vraag op, vraag na afloop of tijdens een R-les aan je docent
actie - IN STILTE
timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen:
  • Je kunt uitleggen wat het belang van tweelingenonderzoek is voor de genetica.
  • Je kunt verklaren waarom overerving soms anders verloopt dan je verwacht.
Als je goed kunt leren, is dat dan een aangeboren eigenschap, of heb je dit aangeleerd? Biologisch en genetisch onderzoek geven stapje voor stapje antwoord op deze vraag. Er is steeds meer bewijs dat het gaat om een combinatie van aanleg en opvoeding.

Slide 3 - Tekstslide

Welke beschrijving hoort bij welk begrip?
Bevat informatie over één erfelijke eigenschap
Bestaat uit DNA en eiwitten
Is een variant van een gen
De stof die de code bevat over erfelijke eigenschappen
Chromosoom
Allel
DNA
Gen

Slide 4 - Sleepvraag

Wat is de verhouding in het fenotype van de nakomelingen als:
Aa x Aa

A= Kuif, a= geen kuif, AA= lethaal
A
Kuif: geen kuif = 3 : 1
B
Kuif: geen kuif = 2: 0
C
Kuif: geen kuif = 2: 1
D
Kuif: geen kuif = 1: 1

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een typisch kruisingsschema voor een monohybride overerving?
A
B
C
D

Slide 6 - Quizvraag

Kruisingen die we tot nu toe hebben behandeld:
  • Monohybride: Aa x Aa
  • Intermediair: IZIW x  IZIW
  • X-chromosomaal: XAX x  XAY
  • Bloedgroepen: IAi x IBi
  • Lethaal: AA = dood
  • Gekoppelde overerving:        x 

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het genotype van
nummer 7 in de stamboom?
A
AA
B
Aa
C
aa

Slide 8 - Quizvraag


A
De ziekte is dominant
B
De ziekte is recessief

Slide 9 - Quizvraag


Bij de mens komen twee gekoppelde genen voor: A en B. Hoe groot is de kans (procenten) dat een vader en een moeder met een chromosoompatroon zoals hiernaast een kind krijgen met genotype aaBb?  

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

1. Door kruising van een witte slak en een zwarte slak ontstaat een F1 met erg veel nakomelingen, die voor 100% uit grijze slakken bestaat.
De F1 wordt onderling doorgekruist.
a. Hoeveel procent van de grijze slakken in de F2 is homozygoot?
b. Hoeveel procent van de homozygote slakken in de F2 is wit?

Slide 13 - Open vraag

Slide 14 - Tekstslide

Bij een diersoort komen van twee onafhankelijk overervende genen letale allelen voor: zygoten met het genotype pp en/of qq zijn niet levensvatbaar.

Welk deel van de zygoten zal bij het ouderpaar PpQq x PpQq niet-levensvatbaar zijn?

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Gekoppelde overerving

Beide genen liggen op HETZELFDE
chromosoom
Onafhankelijke overerving

Beide genen liggen op VERSCHILLENDE
chromosomen

Slide 18 - Tekstslide

 Gedrag: Erfelijk of aangeleerd? 

Slide 19 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer...
fenotype = alle waarneembare eigenschappen van een individu
genotype =de informatie voor alle erfelijke eigenschappen van een individu

Genotype: Eigenschappen zoals ze in je DNA/chromosomen staan
Fenotype: Het resultaat van genotype en milieufactoren

De rol van milieu kan worden bepaald op basis van onderzoek


Slide 20 - Tekstslide

Nature-nurture
Fenotype = milieu + genotype
Hetzelfde genotype leidt dus niet altijd tot hetzelfde fenotype.
Welke speelt een grotere rol?

Hoe groot is bijvoorbeeld de rol van aanleg (nature) en opvoeding (nurture) op je schoolprestaties?

Herhaling in generaties van: alcoholisme, huiselijk geweld, creativiteit, verlegenheid, rekenvaardigheid.


Slide 21 - Tekstslide

Nature - nurture
  • Fenotype wordt bepaald door het genotype en door milieufactoren. 
  • sommige eigenschappen bijna uitsluitend bepaald door het genotype.bv bloedgroep 
  • andere vrijwel uitsluitend door milieufactoren bepaald, zoals een litteken 
  • genotype:  uiterste grenzen vast
  • milieu: hoe dicht de grenzen worden benaderd. 

Bv. Bij een mens kan in het genotype vastliggen dat je maximaal 1,80 m lang kunt worden. Als alle milieufactoren optimaal zijn, zul je deze lengte bereiken. Krijg je tijdens de groei te maken met bijvoorbeeld gebrek aan voedsel, weinig slaap, zware arbeid of langdurige ziekte, dan zul je deze lengte niet bereiken.

Slide 22 - Tekstslide

Gedrag van mensen wordt bepaald door hun genen.
Filosofen/Wetenschappers bij nature-nurture
Criminelen zien er anders uit dan niet-criminelen.
Het meeste gedrag van mensen en dieren is aangeleerd.
Criminaliteit is niet aangeboren, maar mensen kiezen er zelf voor om crimineel gedrag te vertonen.
John Locke & John Stuart Mill
Lombroso
Behavioristen Pavlov en Skinner
Merton

Slide 23 - Tekstslide

Tweeling-onderzoek
Als je gedrag van vader en zoon vergelijkt: overeenkomsten erfelijkheid of leergedrag?

Het meest geschikt zijn ééneiige tweelingen die gescheiden zijn opgegroeid. Identiek genotype, verschil is milieu.

< Erik en Peter, ééneiige tweeling uit Nederland, gescheiden opgegroeid.




Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Genexpressie
Milieufactoren hebben invloed op het aan- en uitzetten van bepaalde allelen. Hierdoor kan de genexpressie veranderen.

Aangezette of uitgezette genen blijken geërfd te kunnen worden.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Epigenetica

Slide 28 - Tekstslide

(Voornamelijk) door genotype
Combinatie van genotype en milieufactoren
(Voornamelijk) door milieufactoren
De kans dat je een tumor (kanker) ontwikkeld in je leven
De lengte van je nagels
Je bloedgroep

Slide 29 - Sleepvraag

Epigenetica gaat over:
A
Het effect van de DNA-code op het fenotype.
B
Het effect van de omgeving op uiting van genen.
C
Mutaties van de DNA-code door omgeving.
D
Het doorgeven van mutaties in DNA.

Slide 30 - Quizvraag

Een ééneiige tweeling groeit gescheiden van elkaar op. Wat zou je goed kunnen onderzoeken met behulp van deze tweeling?
A
De invloed van genen op het fenotype
B
De invloed van omgevingsfactoren op het fenotype
C
De invloed van omgevingsfactoren op het genotype
D
De invloed van het fenotype op de genen.

Slide 31 - Quizvraag

Aangeboren gedrag
Aangeleerd gedrag

Slide 32 - Sleepvraag



WAT
* examenopgaven T3
** examenopgaven T3 +test jezelfs thema 3.4 +3.5 +3.6
*** examenopgaven T3+ groene context opdr. 51 t/m 52

HOE
individueel
in stilte


HULP NODIG
  1. kijk in de tekst in je basisstof
  2. schrijf je vraag op, 
  3. kom naar de R-les biologie in de buitenband 
  4. steek je vinger op
actie - IN STILTE
timer
15:00

Slide 33 - Tekstslide

62 t/m 66
+ Examenopgaven
timer
5:00

Slide 34 - Tekstslide