3.6 Opvoeding of aanleg

Genetica
3.6 Opvoeding of aanleg
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Genetica
3.6 Opvoeding of aanleg

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
  • Huiswerk
  • Leerdoelen
  • Uitleg
  • Vragen
  • Nabespreken
  • Huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

Welke vragen van het huiswerk willen jullie dat ik bespreek?

Slide 3 - Open vraag

Welke beschrijving hoort bij welk begrip?
Bevat informatie over één erfelijke eigenschap
Bestaat uit DNA en eiwitten
Is een variant van een gen
De stof die de code bevat over erfelijke eigenschappen
Chromosoom
Allel
DNA
Gen

Slide 4 - Sleepvraag

Wat is de verhouding in het fenotype van de nakomelingen als:
Aa x Aa

A= Kuif, a= geen kuif, AA= lethaal
A
Kuif: geen kuif = 3 : 1
B
Kuif: geen kuif = 2: 0
C
Kuif: geen kuif = 2: 1
D
Kuif: geen kuif = 1: 1

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een typisch kruisingsschema voor een monohybride overerving?
A
B
C
D

Slide 6 - Quizvraag

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen wat het belang van tweelingenonderzoek is voor de genetica.
  • Je kunt verklaren waarom overerving soms anders verloopt dan je verwacht.

Slide 7 - Tekstslide

Nature vs nurture
Fenotype = genotype+milieuinvloeden

Onderzoek naar de invloed van het genotype en milieuinvloeden

Slide 8 - Tekstslide

Waarom zouden we tweelingonderzoek uitvoeren?

Slide 9 - Woordweb

Tweelingonderzoek
Waarom gebruiken we tweelingen voor het onderzoek naar de rol van het genotype en milieufactoren bij het fenotype?

Slide 10 - Tekstslide

Tweelingonderzoek
Wat is de invloed van het genotype en milieufactoren op het fenotype?

Eeneiige tweelingen: gelijke genotype, gelijke milieu
Tweeeiige tweelingen: verschillend genotype, gelijk milieu
Geadopteerde eeneiige tweelingen: gelijke genotype, verschillend milieu

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Epigenetica
Studie van het mechanisme dat genen aan- en uitzet in cellen.
Genen en milieufactoren bepalen welke genen aan- en uitstaan.

Slide 13 - Tekstslide

Kruisingen die we tot nu toe hebben behandeld:
  • Monohybride: Aa x Aa
  • Intermediair: IAIa  x  IAIa
  • X-chromosomaal: XAX x  XAY
  • Bloedgroepen: IAi x IBi
  • Lethaal: AA = dood
  • Gekoppelde overerving:        x 
  • Ongekoppelde overerving: AaBb x aabb

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het genotype van
nummer 7 in de stamboom?
A
AA
B
Aa
C
aa

Slide 15 - Quizvraag


A
De ziekte is dominant
B
De ziekte is recessief

Slide 16 - Quizvraag


Bij de mens komen twee gekoppelde genen voor: A en B. Hoe groot is de kans (procenten) dat een vader en een moeder met een chromosoompatroon zoals hiernaast een kind krijgen met genotype aaBb?  

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

1. Door kruising van een witte slak en een zwarte slak ontstaat een F1 met erg veel nakomelingen, die voor 100% uit grijze slakken bestaat.
De F1 wordt onderling doorgekruist.
a. Hoeveel procent van de grijze slakken in de F2 is homozygoot?
b. Hoeveel procent van de homozygote slakken in de F2 is wit?

Slide 20 - Open vraag

Slide 21 - Tekstslide