We behandelen de theorie rondom voegwoorden af en gaan oefenen. Daarna weet wat je nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden zijn en hoe dit zich verhoudt tot hoofd- en bijzinnen.
We oefenen met de woordsoorten tot zover: pers. vnw., bez. vnw, telwoorden en voegwoorden.
En we sluiten af.
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Welkom!
Wat gaan we vandaag doen?
We behandelen de theorie rondom voegwoorden af en gaan oefenen. Daarna weet wat je nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden zijn en hoe dit zich verhoudt tot hoofd- en bijzinnen.
We oefenen met de woordsoorten tot zover: pers. vnw., bez. vnw, telwoorden en voegwoorden.
En we sluiten af.
Slide 1 - Tekstslide
Grammatica - huiswerk
Voegwoorden plakken zinnen, woordgroepen en woorden aan elkaar. Dat kan op twee manieren:
met nevenschikkende voegwoorden (ns.vgw) (hoofdzinnen, woorden, woordgroepen)
met onderschikkende voegwoorden (os.vgw) (bijzin en hoofdzin)
Slide 2 - Tekstslide
Grammatica - woordsoorten
Er zijn maar weinig nevenschikkende voegwoorden: dus, en, maar, of, want.
Er zijn veel meer onderschikkende voegwoorden: bijvoorbeeld aangezien, als, dan, doordat, omdat, opdat, tenzij, terwijl, zodat, zodra, toen, of.
'Of' is dus zowel nevenschikkend als onderschikkend!
Slide 3 - Tekstslide
Huiswerk
Jullie moesten opdracht 1 en 2 maken op blz. 150. Die gaan we doornemen.
Wie komt er bij mevrouw van Boxtel zitten?
Slide 4 - Tekstslide
Grammatica: woordsoorten
We hebben nu behandeld:
pers. vnw.
bez. vnw
telwoorden
voegwoorden
Schrijf allemaal drie voorbeelden op in je schrift van elk bovenstaand woord. Dit waren allemaal woordsoorten.
Slide 5 - Tekstslide
Lezen
Je leest in stilte 15 minuten uit je leesboek voor je fictieopdracht.
Heb je je boek niet bij? Laat dit direct weten.
timer
15:00
Slide 6 - Tekstslide
Grammatica: zinsdelen
De volgende stap is kijken naar zinsdelen. We hebben er al een paar gehad. Wie kan voorbeelden noemen?
Onderwerp
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Slide 7 - Tekstslide
Grammatica: zinsdelen
We krijgen nu een nieuwe zinsdeel: het naamwoordelijk gezegde.
Wat was ook alweer het werkwoordelijk gezegde? Schrijf op in je schrift.
Slide 8 - Tekstslide
Grammatica: zinsdelen
Het naamwoordelijk gezegde korten we af tot ng.
Een ng zegt iets over wat het ow wordt of is.
De leraar wordt streng. Die vrouw is blij.
Zie bladzijde 58 van je boek, lees het theoriekader in 3 minuten.
Slide 9 - Tekstslide
Grammatica: zinsdelen
Het ng bestaat uit twee delen:
een koppelwerkwoord (is)
een naamwoordelijk deel (blij)
Een extra kenmerk van een zin met een ng is dat deze nooit een lijdend voorwerp (lv) bevat!
Voorbeeld: De voetbaltrainer is een hele toffe peer.
De voetbaltrainer koopt een lading shirtjes voor het elftal.
Slide 10 - Tekstslide
Grammatica: zinsdelen
Er zijn maar zes koppelwerkwoorden in het Nederlands:
zijn
worden
schijnen
blijken
lijken
blijven
Slide 11 - Tekstslide
Grammatica: zinsdelen
Hoe weet je of je een ng in de zin hebt en hoe vindt je die?
Zie je een koppelwerkwoord in de zin?
Stel het ow vast en check of dat iets doet of dat het iets is of wordt.
Is het de tweede optie? Stel de vraag Wat + pv + ow + overige ww's. Het antwoord is het naamwoordelijk gedeelte van het ng.
Het volledige ng is pv +nw. deel + overige ww's, zet het nw. deel tussen [haken].
Maak nu opdrachten 1, 2 en 4 op blz. 59. Je hebt 15 minuten de tijd.
timer
15:00
Slide 12 - Tekstslide
Afsluiting
Je weet nu wat pers. vnw., telwoord, bez. vnw. en voegwoord zijn.
Je weet de kenmerken van een naamwoordelijk gezegde en hoe je en ng in een zin kan vinden.
Je weet welke koppelwerkwoorden er zijn.
Huiswerk: de opdracht van de les, als je ze nog niet af hebt.