Historische tijd: wanneer een verhaal zich afspeelt (bijv. in het vertelheden of in 1945)
Vertelde tijd: de duur van het verhaal (bijv. van 1945-1948, of drie dagen)
Verteltijd: de tijd die het kost om het verhaal te lezen (vaak in het aantal pagina's uitgedrukt)
Slide 5 - Tekstslide
1.4 Tijd
Tijd in verhalen
Bij een ik-perspectief kun je te maken hebben met een vertellend-ik of een belevend-ik
Vertellend-ik: een ik-figuur vertelt een verhaal achteraf
Belevend-ik: een ik-figuur vertelt terwijl het verhaal gebeurt
Slide 6 - Tekstslide
1.4 Tijd
Chronologie
Bijna geen enkel verhaal wordt nog chronologisch verteld.
Verhalen voor of door kinderen vaak wel (En toen, en toen, en toen..)
Romans zijn meestal niet-chronologisch geschreven (dus niet precies in de volgorde waarop de gebeurtenissen zijn gebeurd). Er is dan sprake van a-chronologie.
Slide 7 - Tekstslide
1.4 Tijd
Vooruitwijzing
→
Er wordt kort verwezen naar iets wat later
nog gaat gebeuren
Flash forward
→
Er wordt uitgebreid(er) een scène beschreven die zich afspeelt in de (verre) toekomst
Terugverwijzing←
Er wordt kort verwezen naar iets wat eerder gebeurd is
Flashback
←
Er wordt uitgebreid(er) een scène beschreven die zich in het (verre) verleden heeft afgespeeld
Slide 8 - Tekstslide
1.4 Tijd
Andere begrippen van tijd
Het vertelheden (het 'nu' in het verhaal)
Open plekken (vragen die het verhaal oproept, bijvoorbeeld doordat er een terug- of vooruitwijzing wordt gegeven)
Vertraging (een gebeurtenis wordt veel langer beschreven dan dat hij in werkelijkheid zou duren; vaak veel detailbeschrijvingen)
Slide 9 - Tekstslide
1.4 Tijd
Effect van a-chronologie
Door een verhaal niet chronologisch te vertellen, bouwt de schrijver spanning op
Je moet als lezer bij een niet-chronologisch verhaal soms extra goed opletten (zodat je de 'draad' niet kwijtraakt).