De Cel

De Cel
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
PAAFMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

De Cel

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we nog?

Slide 2 - Tekstslide

De cel
Opdracht; Teken een cel, zorg hierbij dat je alle onderdeeltjes van de cel hebt getekend, zet erbij wat het is en waar ze voor dienen.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Tekstslide

De cel
Een cel is de kleinste bouwsteen van een organisme.
De latijnse benaming is: Cyte

Een cel kan vermeerdere  en heeft een eigen stofwisseling

Slide 6 - Tekstslide

Vervangbaar en onvervangbaar
We hebben onvervangbare cellen: 
Zenuwcellen, Zintuigcellen, Eicellen

En we hebben vervangbare cellen
 Bloedcellen, darmcellen, huidcellen, botcellen en zaadcellen.

Bijvoorbeeld; bij een wondje zorgen de huidcellen voor herstel. Hij hersenschade lukt het de hersencellen (zenuwcellen) niet om dit te herstellen.

Slide 7 - Tekstslide

Prokaryoten & Eukaryoten
Cellen zijn de kleinste bouwstenen van een organisme. We hebben twee soorten:
Prokaryoten; Cellen zonder celkern. Bijvoorbeeld Bacteriën.
Eukaryoten; Cellen die wel een celkern hebben zoals, mensen, dieren, planten en schimmels.

Slide 8 - Tekstslide

Celmemraan
Dun vliesje
Houd de cellen bij elkaar.
De grens tussen intracellulaire- en extraellulaire ruimte
Functie: Regelt het transport van de stoffen en is half doorlaatbaar ook wel semipermeabel genoemd.

Beschermt tegen beschadiging en ziektekiemen
Zorgt voor stevigheid en de vorm

Slide 9 - Tekstslide

Cytoplasma & organellen
Vloeistof die net zo dik als stroop is . In deze vloeistof liggen onderdelen van de cel:
de celkern, mitochondriën, het endoplasmatisch reticulum, ribosomen, het golgi- systeem en lysosomen.
Organellen zijn dus eigenlijk  kleine fabriekjes van de cel.

Slide 10 - Tekstslide

Celkern en celvloeistof
Celkern: bevat erfelijk materiaal: DNA
De celkern regelt de celgroei en celdeling

Celvloeistof= cytoplasma
Kernvloeistof = Nucleoplasma
Vloeistoffen bij elkaar: Protoplasma

Slide 11 - Tekstslide

Mitochondriën
Staafvormige organellen
Produceren energie
Actievere cellen hebben met 
mitochondriën

Slide 12 - Tekstslide

Chromosomen
Chromosomen dragen erfelijke 
eigenschappen over.
Diploïd= cel met complete set
chromoomparen.
46 chromosomen- 23 paren
Haploïd cel met enkel chromosoom
Iemand met syndroom van down heeft 47 chromosomen

Slide 13 - Tekstslide

Chromosomen
DNA = Desoxyribonucelïnezuur, 
erfelijke informatie
Genen;  stukjes DNA,  die bepalen hoe
 je lichaam werkt en eruitziet.
Aminozuren = bouwstenen van eiwitten

Slide 14 - Tekstslide

De celcyclus
Delingsfase: cel deelt in twee precies dezelfde cellen
Groeifase: opname cytoplasma en water, wordt groter en maakt nieuwe organellen.
Functionele fase:  ontwikkeld eigen 
functies. Ene wordt bijvoorbeeld 
huidcel, de ander darmcel. Ze delen 
hierna niet meer.

Slide 15 - Tekstslide

Celcyclus
De delingsfase delen we ook in 3 fases:
De interfase= Cel eet genoeg als voorbereiding op deling. Verdubbelt het aantal chromosomen  in je cel.
Mitose= Deelt de celkern. Twee nieuwe celkernen samen in 1 cel.
Cytokinese= splitst de cel in 2 nieuwe cellen. Organellen en celkern worden gelijk verdeeld.

Slide 16 - Tekstslide

Celdifferentiatie= Ontwikkeling tot gespecialiseerde cel.
Vanuit een bevruchte eicel (zygote): celdifferentiatie
Mitose= celdeling van cellen met een kern

Waarom is celdeling nodig?
Ontwikkeling en groei
Vervangen van cellen
Reparatie
Herstel

Slide 17 - Tekstslide

Transport en metabolisme
Homeostase = bestaande toestand/stabiele situatie behouden, bijvoorbeeld, zelfregulatie. Lichaam kan zelf balans houden.
Passief transport: Gassen zoals 
CO2& O2 door diffusie ( passief zonder 
energie te verbruiken)
Diffusie=  stoffen verplaatsen zich van 
een plek met grote hoeveelheid naar 
plek met kleine hoeveelheid. 



Slide 18 - Tekstslide

Transport en metabolisme
Andere vorm passief transport = Osmose = verplaatsen van water door een membraan heen.
Voeding en afvalstoffen
Actief transport =kost energie = stoffen met kleine hoeveelheid gaan naar een plek met grote hoeveelheid.

Slide 19 - Tekstslide

Diffusie en osmose
Diffusie: transport van stoffen van hoge naar lage concentratie
‘Diffusie = spontaan vermengen van vloeistoffen of gassen; stoffen verplaatsen zich naar de plaats met de lagere concentratie’
Meer diffusie bij hogere temperatuur

Slide 20 - Tekstslide

Osmose
Osmose: diffusie van water door semipermeabele wand (van lage naar hoge concentratie)
‘Osmose = waterverplaatsing langs een semipermeabele membraan in de richting van de hoge deeltjesconcentratie [zouten, suikers, eiwitten]’
osmose en osmotische druk



Slide 21 - Tekstslide

Metabolisme
Metabolisme = stofwisseling
Stoffen komen het lichaam binnen ( bijv. eten) noemen we chemische reactie.
Assimilatie=opbouwende metabolisme ( reparatie cellen)
Dissimilatie = als energie niet word gebruikt, wordt het 
opgeslagen. Wanneer het nodig is wordt de energie vrijgemaakt. ( verbranding)
Enzymen versnellen metabole processen
Werking enzymen afhankelijk van: 
- Remmers/activators (bep. medicijnen)
- Temperatuur, hoe hoger hoe sneller de reactie
- Zuurgraad (pH) omgeving 

Slide 22 - Tekstslide

Dissimilatie
Aerobe dissimilatie: O2 belangrijk. Glucose en O2 reageren met elkaar. CO2 + water+ energie komen vrij.

Anaerobe dissimilatie. O2 speelt geen rol. In situaties waar te weinig O2 is. Bijv. in de spiercellen als je zwaar traint. Hart krijgt dan niet genoeg bloed met O2 bij de cellen. = spiercellen gaan over op anaerobe dissimilatie voor voldoende energie.

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht
Beantwoord onderstaande vragen:

Wat is weefsel?
Welke groepen weefsels kennen we?

Slide 24 - Tekstslide

Antwoorden
1.    Weefsel is een groep cellen met dezelfde vorm en functie.

2.    Vier hoofdgroepen weefsels:
Epitheelweefsel ( dekweefsel )  – bedekt en beschermt (bijv. huid, darmwand).
Bindweefsel (steunweefsel) – steun en verbinding (bijv. bot, bloed, pezen).
Spierweefsel – zorgt voor beweging (bijv. hartspier, skeletspieren).
Zenuwweefsel – geleidt signalen (bijv. hersenen, zenuwen).

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Wat is osmose?
A
Ander woord voor diffusie
B
Metabolisme
C
Water verplaatsing
D
Vloeistof in een cel

Slide 27 - Quizvraag

Wat is metabolisme?
A
Zuurgraad
B
Enzymen
C
Osmose
D
Stofwisseling

Slide 28 - Quizvraag

Vertering van eiwitten levert...
A
Glucose
B
Glycerol
C
Aminozuren
D
Glycogeen

Slide 29 - Quizvraag

Het aansturen van de stofwisselingsprocessen in de cel gebeurt door en vanuit...
A
De celmembraan
B
De celkern
C
De organellen
D
Het cytoplasma

Slide 30 - Quizvraag

De Mitochondriën zorgen voor de energieleverantie en werkt als een soort batterij..
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quizvraag

De blauwe bolletjes
zijn zoutdeeltjes.
Hierboven zie je (1) .....
afgebeeld, waarbij (2) ....
A
1 diffusie, 2 zoutdeeltjes van rechts naar links gaan
B
1 osmose, 2 zoutdeeltjes van rechts naar links gaan.
C
1 diffusie, 2 watermoleculen van links naar rechts gaan
D
1 osmose, 2 watermoleculen van links naar rechts gaa

Slide 32 - Quizvraag

Evaluatie
Wat is osmose?
Wat wordt er bedoeld met organellen?
Wat is een celmembraan?

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht
Maak de vreemde woordenlijst Cellen en weefsels & de opdracht Cellen, hierbij bekijk je de video en maak je de verwerkingsvragen.
Deze staan in it's learning.
Al klaar? Dan heb je geluk en heb je geen huiswerk voor PAAF ;)

Slide 34 - Tekstslide