In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
tekst 3
Slide 1 - Tekstslide
a. r. 2: Citeer het Latijnse tekstelement waarnaar hoc (1e keer) verwijst.
Slide 2 - Open vraag
b: in tekst a voert Seneca 4 argumenten aan om slaven goed te behandelen: Citeer het Latijnse argument dat hij in tekst b nader uitwerkt.
Slide 3 - Open vraag
b. r. 3: stantium:
A
ppa
B
ppp
C
pfa
D
gerundium
Slide 4 - Quizvraag
b. r. 7: virga murmur omne conpescitur: vertaling: met een roede slaat hij elk gemompel eruit. Fout: Leg dat uit aan de hand van conpescitur.
Slide 5 - Open vraag
b. r. 13: isti: verwijst naar? Citeer Latijnse tekstelement
Slide 6 - Open vraag
b. r. 15: cum ipsis erat sermo, quorum os nog consuebatur, parati erant. Foute vertalen: toen zij, van wie de mond niet werd dichtgenaaid, een gesprek hadden, waren zij bereid.... Fout: toon aan aan de hand van cum
Slide 7 - Open vraag
tekst 3cd
Slide 8 - Tekstslide
C+d: in tekst a voert Seneca 4 argumenten aan om slaven goed te behandelen: Citeer het Latijnse argument dat hij in tekst c+d nader uitwerkt.
Slide 9 - Open vraag
d: r. 16: Quot ex istis dominos habet: kondigt alvast een ander argument aan: welke?
A
homines
B
contubernales
C
humiles amici
D
conservi
Slide 10 - Quizvraag
c, r. 5 + d, r2: cum: leg het verschil tussen beide cum's uit
Slide 11 - Open vraag
c, r. 5 - 10: citeer de anafoor
Slide 12 - Open vraag
c. r.11: hoc: citeer het Latijnse tekstelement waarnaar hoc verwijst
Slide 13 - Open vraag
tekst 3ef
Slide 14 - Tekstslide
3: in tekst a voert Seneca 4 argumenten aan om slaven goed te behandelen: Citeer het Latijnse argument dat hij in tekst e+f nader uitwerkt.
Slide 15 - Open vraag
d. r. 6: noteer het voegwoord dat op de plaats van de komma het best past.
Slide 16 - Open vraag
e. r.2: Citeer het Latijnse tekstelement waarnaar illi verwijst
Slide 17 - Open vraag
e. r. 8 t/m 12: citeer het parallellisme
Slide 18 - Open vraag
f.r.4: vivas: functie
A
aansporing
B
niets aan de hand: indicativus
C
toegeving
D
vervulbare wens
Slide 19 - Quizvraag
f: r. 5 - 8: citeer het chiasme
Slide 20 - Open vraag
f. r.9: habebis: Citeer het Latijnse tekstelement dat je als lijdend voorwerp moet aanvullen.
Slide 21 - Open vraag
tekst 3gh
Slide 22 - Tekstslide
3: in tekst a voert Seneca 4 argumenten aan om slaven goed te behandelen: Citeer het Latijnse argument dat hij in tekst g nader uitwerkt.
Slide 23 - Open vraag
g. r. 1-4: citeer het trikolon
Slide 24 - Open vraag
r. 4: hos eosdem verwijst naar? Citeer
Slide 25 - Open vraag
3: in tekst a voert Seneca 4 argumenten aan om slaven goed te behandelen: Citeer de twee Latijnse argumenten die hij in tekst h nader uitwerkt.
Slide 26 - Open vraag
h. r. 13: quemadmodum: waarmee wordt de equum empturus vergeleken: NL
Slide 27 - Open vraag
Citeer het punt van overeenkomst
Slide 28 - Open vraag
tekst 3hi
Slide 29 - Tekstslide
3: in tekst a voert Seneca 4 argumenten aan om slaven goed te behandelen: Citeer het Latijnse argument dat hij in tekst i (t/m r. 9) nader uitwerkt.
Slide 30 - Open vraag
i t/m r. 9: in welk opzicht verschillen deze voorbeelden van slavernij van eerder genoemde voorbeelden?
Slide 31 - Open vraag
i. r. 9: colant: modus?
Slide 32 - Open vraag
j. r.2: verborum vormt hier een tegenstelling met?