20211011 LOM les tweede klas BK

Taalverzorging H1
Persoonsvorm en onderwerp.

Na deze les kan je: 
- op 2 verschillende manieren de persoonsvorm vinden.
- het onderwerp in een zin vinden. 
Taalverzorging H1
Na deze les kan je:

- Op 2 verschillende manieren de persoonsvorm vinden.

- Het onderwerp van een zin vinden.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging H1
Persoonsvorm en onderwerp.

Na deze les kan je: 
- op 2 verschillende manieren de persoonsvorm vinden.
- het onderwerp in een zin vinden. 
Taalverzorging H1
Na deze les kan je:

- Op 2 verschillende manieren de persoonsvorm vinden.

- Het onderwerp van een zin vinden.

Slide 1 - Tekstslide

- Iedere zin heeft een persoonsvorm.
- Een persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Hoe kan je de persoonsvorm vinden?

  1. Met de vraagproef.
  2. Met de tijdproef.
DE PERSOONSVORM (pv)

Slide 2 - Tekstslide

De vraagproef.
De vraagproef betekent dat de de zin verandert in een vraagzin. Je zult zien, dat de zin verandert. De persoonsvorm komt vooraan te staan.

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld:
                                Jan loopt naar huis.
Vraagproef:
                                Loopt Jan naar huis?
'Loopt' is naar het begin van de zin verhuisd, dus 'loopt' is de persoonsvorm!

Slide 4 - Tekstslide

Doe de vraagproef bij de volgende zin:

Willem fietste naar de bakker.

Slide 5 - Open vraag

Doe de vraagproef bij de volgende zin:

Maria zegt dat ze geen chocola lust.

Slide 6 - Open vraag

De laatste:

Sofie is dinsdag jarig.

Slide 7 - Open vraag

Dat was de vraagproef. Je kunt ook de tijdproef gebruiken om de persoonsvorm te vinden.

De tijdproef betekent dat je de zin in een andere tijd zet. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm

Staat je zin in de tegenwoordige tijd? Dan zet je hem in de verleden tijd. Staat je zin in de verleden tijd? Dan zet je hem in de tegenwoordige tijd.  

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld:

                     Ik was de auto van mijn vader.

Tijdproef:
                     Ik waste de auto van mijn vader.
Alle woorden blijven hetzelfde, behalve 'was'. 
'Was' is dus de persoonsvorm!

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld:
                      Ik rende heel hard naar huis.
Tijdproef:
                      Ik ren heel hard naar huis. 
Alle woorden blijven hetzelfde, behalve 'rende'. 
'Rende' is dus de persoonsvorm!

Slide 10 - Tekstslide

De tijdproef:

Ik fietste naar mijn oma's huis.

Slide 11 - Open vraag

Tijdproef:

Ik vind Nederlands een leuk vak.

Slide 12 - Open vraag

Tijdproef:

Gelukkig hoefde ik niet lang te wachten.

Slide 13 - Open vraag

Bijna iedere zin heeft een onderwerp. 
De persoonsvorm (pv) en het onderwerp (ow) horen bij elkaar. 

Als je weet wat de persoonsvorm is, kan je het onderwerp vinden door te vragen:

HET ONDERWERP (ow).
 wie (of wat) + persoonsvorm?

Slide 14 - Tekstslide

Voorbeeld:

                        Tim fietst naar school.

Persoonsvorm: fietst

Onderwerp: wie of wat + persoonsvorm.
Onderwerp: wie (of wat) fietst?

Onderwerp: Tim

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld:

                        Ina wilde geen cola.

Persoonsvorm: wilde

Onderwerp: wie of wat + persoonsvorm.
Onderwerp: wie (of wat) wilde?

Onderwerp: Ina

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld:

                        Het regent al de hele dag.

Persoonsvorm: regent

Onderwerp: wie of wat + persoonsvorm.
Onderwerp: wie (of wat) regent?
 
Onderwerp: Het

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld:

                    Het jonge boompje stond in de weg.

Persoonsvorm: stond

Onderwerp: wie (of wat) + persoonsvorm.
Onderwerp: wat stond?
 
Onderwerp: Het jonge boompje

Slide 18 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in deze zin?

Ik wilde niet naar school vandaag.

Slide 19 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin:

Vandaag hebben we drie proefwerken.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin:

Weet iemand het antwoord?

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Video

Nu kan je:

- Op 2 verschillende manieren de persoonsvorm vinden:
  1. met de vraagproef.
  2. met de tijdproef.

- Het onderwerp vinden:
     wie (of wat) + persoonsvorm.

Slide 23 - Tekstslide