De essentie van dit hoofdstuk is dat mensen ruilen over de tijd.
Dit doen ze door bijvoorbeeld in zichzelf te investeren of door te lenen of juist te sparen.
Slide 21 - Tekstslide
tijdsvoorkeur en ruilen over de tijd
Wil je het geld nu uitgeven of later?” Consumenten die sparen stellen hun consumptie uit door nu te sparen en later te consumeren en hebben dus een lage tijdsvoorkeur. Consumenten die lenen halen hun consumptie naar voren door nu te consumeren en later rente en aflossing te betalen en hebben dus een hoge tijdsvoorkeur.
tijdsvoorkeur
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
voorraad en stroom
Slide 25 - Tekstslide
Je kunt op twee manieren naar je financiële situatie kijken:
1. Per levensfase kan je bekijken wat er in die periode
financieel gezien is gebeurd. = Stroomgrootheid
2. Je kunt ook bekijken wat er op een bepaald moment financieel gezien is gebeurd. = Voorraadgrootheid
Stroomgrootheid:
Grootheid die per tijdseenheid wordt gemeten.
Voorbeelden zijn inkomsten en uitgaven.
Voorraadgrootheid:
Grootheid die op een bepaald tijdsstip wordt
gemeten. Voorbeelden zijn bezittingen en schulden.
Slide 26 - Tekstslide
Inter = Tussen
Tempo(reel) = Tijd.
Intertemporele ruil houdt in dat je ruilt over tijd.
Een welvaartsvaste uitkering houdt in dat het bedrag van de uitkering met hetzelfde percentage verhoogd wordt als de gemiddelde lonen in een land, zodat de welvaartsverhouding constant blijft.
Een waardevaste uitkering houdt in dat de koopkracht van de uitkering constant gehouden wordt door de uitkering jaarlijks aan te passen aan de hoogte van de inflatie.
Slide 31 - Tekstslide
hoofdstuk 18
inkomensverdeling
Slide 32 - Tekstslide
Nivellering en Denivellering
1. De overheid kan de INKOMENS VERHOUDING tussen rijken en armen beïnvloeden.
2. Nivellering betekent de verhouding wordt kleiner
3. Denivellering betekent de verhouding wordt groter
Slide 33 - Tekstslide
Categoriale inkomensverdeling
De categoriale inkomensverdeling geeft aan hoeveel procent van het totale inkomen wordt verdiend met de verschillende productiefactoren.
Slide 34 - Tekstslide
Slide 35 - Tekstslide
lorenz curve
horizontale as:
bevolking van 0 tot 100%, geordend op inkomen (hier: groepjes van 10%)
verticale as:
het inkomen dat CUMULATIEF wordt verdient van het totale inkomen
je start bij 0% en eindigt bij 100%
Slide 36 - Tekstslide
Een daling van de gini-coëfficiënt geeft dus aan dat er sprake is van nivellering.
Slide 37 - Tekstslide
Oorzaken inflatie
Bestedingsinflatie
Kosteninflatie
Winstinflatie
Importinflatie
Wisselkoersinflatie
Slide 38 - Tekstslide
Bestedingsinflatie
De effectieve vraag overtreft de productiecapaciteit.
(hoogconjunctuur)
Slide 39 - Tekstslide
Kosteninflatie
Wanneer de kosten voor een product of dienst stijgen, zal de ondernemer genoodzaakt zijn de prijzen te verhogen.
Een stijging van de prijs van hop (ingrediënt voor bier) zorgt uiteindelijk voor een stijging van de prijs van bier.
Slide 40 - Tekstslide
Wisselkoersinflatie
Slide 41 - Tekstslide
Gevolgen van inflatie
Daling van de koopkracht
Rente gaat stijgen
Verslechtering van de concurrentiepositie (te duur!)