Herhaling H4 4H

Vanderwaalsbinding (VDW)
  • Aantrekkingskracht tussen moleculen (alleen bij moleculaire stoffen, totaal afwezig bij metalen en zouten!)
  • Hoe groter de massa van het molecuul, des te sterker de vanderwaalsbinding
  • Relatief zwakke binding in vergelijking met
    de waterstofbrug (§4.2)



aantekening
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vanderwaalsbinding (VDW)
  • Aantrekkingskracht tussen moleculen (alleen bij moleculaire stoffen, totaal afwezig bij metalen en zouten!)
  • Hoe groter de massa van het molecuul, des te sterker de vanderwaalsbinding
  • Relatief zwakke binding in vergelijking met
    de waterstofbrug (§4.2)



aantekening

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe groter het molecuul, hoe meer VDW,
dus hoe sterker de binding tussen de moleculen.
VDW neemt toe met massa van het molecuul
VDW neemt toe met oppervlakte van het molecuul

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

VDW (vanderwaals) krachten zitten tussen moleculen. Dit is de VDW binding.
afstand
moleculen moeten dichtbij elkaar zitten, anders voelen ze de VDW krachten niet.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fase-overgang

  • Bij een fase-overgang blijven de moleculen hetzelfde (de atoombinding blijft intact).
  • De afstand tussen deeltjes verandert -> Vanderwaalsbinding (molecuulbinding) verandert
  • Hoe dichter op elkaar, hoe sterker  de v/d waalsbinding.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vanderwaalsbinding
hogere molmassa sterkere binding (en dus hoger kookpunt)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Van der Waals kracht
In de vaste fase en de vloeibare fase zitten de moleculen in een stof dicht op elkaar doordat ze elkaar aantrekken. 
Deze aantrekkingskracht heet de vanderwaalskracht. 
Door de vanderwaalskracht ontstaat een binding die 
de vanderwaalsbinding heet (VDW). 
Als je de temperatuur van een stof verhoogt, gaan de moleculen sneller bewegen. Als een stof verdampt, wordt de vanderwaalsbinding verbroken en komen de moleculen los van elkaar.
samenvatting

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waterstofbrug of H-brug = aantrekkingskracht tussen een delta-negatief O- of N-atoom, met een delta-positief H-atoom.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mesoniveau

Slide 8 - Tekstslide

als je kijkt naar vdw bindingen en kookpunt: methaan en methanol zijn ~even zwaar, dus hebben ook ongeveer hetzelfde kookpunt.

Toch heeft methanol een veel hoger kookpunt
Een atoombinding waarbij lading verschuift heet een polaire atoombinding. Het negatief geladen O‑atoom van het ene watermolecuul kan dan het positief geladen H‑atoom van een ander watermolecuul aantrekken. Door deze aantrekkingskracht ontstaat een binding: de waterstofbrug of H‑brug.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Niet alleen tussen O- en H-atomen zijn polaire atoombindingen, ook tussen N- en H-atomen.
Binas 40:
EN N: 3,0
EN H: 2,1

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tussen C- en H-atomen is geen polaire atoombinding:

EN C: 2,5
EN H: 2,1
Dus waterstofbruggen (H-bruggen) ontstaan tussen moleculen die OH- en/of NH-groepen bevatten

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe meer OH- en/of NH-groepen -> hoe meer H-bruggen -> hoe meer aantrekking tussen moleculen -> hoe hoger het kookpunt

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Moleculaire stoffen mengen

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mengen
- Een hydrofiele stof mengt alleen met een hydrofiele stof
- Een hydrofobe stof mengt alleen met een hydrofobe stof
- Kijk goed dus naar de OH of NH groepen

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oplosbaarheid
Bij vloeistoffen geldt:
“Hoe hoger de temperatuur hoe meer er kan oplossen!”


Bij gassen geldt:
“Hoe hoger de temperatuur hoe minder er kan oplossen!”

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ijklijn
waarden van onderzoek 
uitzetten in diagram, 
vervolgens lijn door punten
trekken = ijklijn 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

H4.3 moleculaire stoffen mengen

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gehaltes
  • Altijd uitrekenen door: deel/geheel * factor
  • eenheid deel en geheel moet gelijk zijn
  • factor kan 100 (%), 1000 (promille), 106 of 109 zijn.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gehaltes
  • Geeft aan hoeveel stof aanwezig is in een mengsel.
  • Kan in verschillende eenheden worden uitgedrukt: g/L of:


In Tabel 2 van BINAS kun je de factoren terug vinden bij de betekenis.
LET OP! Billion (Engels) is NIET biljoen, maar miljard!!!

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Massa% en volume%
Massa% = (massa deel) / (massa totaal) * 100%
Volume% = (volume deel) / (volume totaal) * 100%

  • Soms moet je met de dichtheid rekenen om beide waarden naar volume/massa om te rekenen 
  • Let op dezelfde eenheid boven en onder de breuk!

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Promillage uitrekenen:
Met een promillage beschrijf je hoeveel alcohol er in het bloed zit. We noemen dat ook wel het bloedalcoholgehalte (BAG). 
Een promillage van 0,5 betekent: In 1ml (= 1 milliliter) bloed zit een halve milligram pure alcohol.


Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

100g tonijn bevat 2 microgram vitamine b, hoeveel ppm is dit?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

uitwerking
formule:

kruistabel:
 = 106 x 2*10-6 : 100 = 0,02 ppm

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ppb
betekent: parts per billion (109)


of kruistabel

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een NaCl‑oplossing is verontreinigd met 0,3 µg kaliumfosfaat per kilogram oplossing.
Bereken hoeveel microgram kaliumfosfaat aanwezig is bij 0,21 massa‑ppb.

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

uitwerking


kruistabel:

0,21  x 1000 : 109
= 0,21 * 10 -6 g = 0,21 microgram

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies