Leerstof woordvolgorde - klas 3

Aujourd'hui
  • Herhaling leerstof (chapitre 6)
  • Woordvolgorde
  • Vergelijkingen 
  •  Zelfstandig leren

Mardi 29 mai 2023
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui
  • Herhaling leerstof (chapitre 6)
  • Woordvolgorde
  • Vergelijkingen 
  •  Zelfstandig leren

Mardi 29 mai 2023

Slide 1 - Tekstslide

Woordvolgorde 
volgorde: OND - PV - ander werkwoord - rest van de zin 
1) De werkwoorden zo dicht mogelijk bij elkaar.
2) Er kan een ontkenning tussenkomen.
3) Bijwoorden zoals souvent, toujours, vraiment, bien, mal, beaucoup, déjà komen meestal meteen na de persoonsvorm.
4) Tijd en plaats komen vooraan of achteraan in de zin, nooit in het midden.

Slide 2 - Tekstslide

Quelle phrase est correcte?
A
Le bus va à dix heures venir.
B
Le bus va venir à dix heures.
C
Le bus ne va venir pas à dix heures.
D
Le bus ne va venir à dix heures.

Slide 3 - Quizvraag

Quelle phrase est correcte?
A
Demain je ne vais pas partir en France.
B
Demain je vais ne pas partir en France.
C
Je ne vais pas partir demain en France.
D
Je ne vais partir pas en France demain.

Slide 4 - Quizvraag

Zet de woorden in de goede volgorde:
Elle - à onze heures - train - va - le - prendre
(HET EERSTE WOORD STAAT AL GOED!)

Slide 5 - Open vraag

Zet de woorden in de goede volgorde:
Ma - fruits - ne - de - tante - pas - mange.
(HET EERSTE WOORD STAAT AL GOED!)

Slide 6 - Open vraag

Zet de woorden in de goede volgorde:
La semaine prochaine - à Paris - faire - tu - vas - basket - du

(HET EERSTE WOORD STAAT AL GOED!)

Slide 7 - Open vraag

Zet de woorden in de goede volgorde:
Souvent - à Paris - aiment - en vacances - ils - aller

(HET EERSTE WOORD STAAT AL GOED!)

Slide 8 - Open vraag

Zet de woorden in de goede volgorde:
Hier - a - ses devoirs - n' - Paul - pas - fait

(HET EERSTE WOORD STAAT AL GOED!)

Slide 9 - Open vraag

Zet de woorden in de goede volgorde:
Samedi - les magasins - fait - elles - avec Paul - ont

(HET EERSTE WOORD STAAT AL GOED!)

Slide 10 - Open vraag

Les comparaisons 
"Ik ben intelligenter dan Obélix"
"Ik ben sterker dan Astérix"

Slide 11 - Tekstslide

Na deze les kun je:
- het bijvoeglijk naamwoord aanpassen in de zin
- Een vergelijking maken in het Frans
- de vergelijkingen "aussi que" "moins que" en "plus que"  in de zin gebruiken

Slide 12 - Tekstslide

1
2
3
1
2
3
1
1
2
3
2
3

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Vergelijking:
meer dan
Vergelijking:
evenveel als 

Vergelijking:
minder dan
moins ... que
aussi ... que
plus (bijv. nw) que

Slide 15 - Sleepvraag

Welke Franse zin is de correcte vertaling?
Die kat is kleiner dan een hond
A
Ce chat est plus petit qu'un chien
B
Ce chat est plus petite qu'un chien
C
Ce chat est aussi petit qu'un chien
D
Ce chat est moins petit qu'un chien

Slide 16 - Quizvraag

Ton T-shirt est [groter dan] ton pantalon. Vul alleen de vertaling van [groter dan] in

Slide 17 - Open vraag

Slide 18 - Tekstslide

Emma is KLEINER dan Lucas
A
plus grand que
B
moins grande que
C
plus petite que
D
moins grand que

Slide 19 - Quizvraag

Lucas en Arthur zijn GROTER dan Pauline
A
plus grand que
B
plus grand qu'
C
plus grandes que
D
plus grands que

Slide 20 - Quizvraag

Lucas is KLEINER dan Arthur
A
plus petit que
B
plus petit qu'
C
plus petits que
D
plus petite que

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

est - plus - mon meilleur ami - intelligent - ma soeur - que

Slide 23 - Open vraag

néerlandaise - ma copine - sportive - que - est - moins - moi

Slide 24 - Open vraag

c'est fini

Slide 25 - Tekstslide