systeem aarde:paragraaf 3.1 de atmosfeer een omhulsel van gas

ff inkomen, een quiz om te beginnen!
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

ff inkomen, een quiz om te beginnen!

Slide 1 - Tekstslide

Klimaat wordt gemeten over een periode van......
A
10 jaar
B
20 jaar
C
30 jaar
D
40 jaar

Slide 2 - Quizvraag

Noem de 3 elementen van het weer.

Slide 3 - Open vraag

Hoe wordt de aarde verwarmd?
A
Door lichtstralen vanaf de zon
B
Door warmtestralen vanaf het aardoppervlak
C
Door CO2
D
Door het albedo

Slide 4 - Quizvraag

Door welke 2 'transporteurs (stromen)' wordt warmte vanaf de evenaar naar de polen en kou vanaf de polen naar de evenaar getransporteerd?

Slide 5 - Open vraag

Het percentage teruggekaatste zonnestralen noemen we...........
A
alberto
B
alfredo
C
absorbado
D
albedo

Slide 6 - Quizvraag

Zonder broeikasgassen is het -16 graden op aarde. Over welk effect gaat het hier?
A
broeikaseffect
B
klimaatverandering
C
natuurlijk broeikaseffect
D
versterkt broeikaseffect

Slide 7 - Quizvraag

Hoe hoger je komt, hoe kouder het wordt. Hoeveel kouder wordt het precies?
A
1 graad per 100m
B
0,6 graad per 100m
C
6 graden per 1000m
D
10 graden per 1000m

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de motor van de hydrologische kringloop? (waterkringloop)
A
de zon
B
verdamping
C
condensatie
D
wind

Slide 9 - Quizvraag

Lesdoelen paragraaf 3.1:
  • Je kunt de verschillen tussen weer en klimaat benoemen
  • je kunt de 5 klimaatfactoren noemen.
  • je weet welke algemene regels horen bij de klimaatfactoren.
  • je kunt uitleggen op welke manier de klimaatfactoren het klimaat beïnvloeden.

Slide 10 - Tekstslide

Opg 2a: Weer:
  • toestand van de dampkring
  • momentopname
  • bepaalde plaats
  • elementen van het weer: temperatuur, wind en neerslag
Opg2a: Klimaat:
  • gemiddelde weer
  • periode 30 jaar
  • groot gebied

Slide 11 - Tekstslide

Verschillende sferen op aarde
Atmosfeer:
De gassen om de aarde heen
Biosfeer:
alles wat leeft op aarde
Hydrosfeer:
water
Lithosfeer:
aardkorst

Slide 12 - Tekstslide

3c.  Wisselwerking hydrologische kringloop en atmosfeer
water uit oceanen (hydrosfeer) verdampt en condenseert (atmosfeer) geeft neerslag.

Slide 13 - Tekstslide

3c. Wisselwerking: tussen lithosfeer en atmosfeer: Vulkaanuitbarsting (aardkorst) komt een aswolk vrij in de atmosfeer. Deze asdeeltjes houden zonlicht tegen

Slide 14 - Tekstslide

Opgave 5: Het broeikaseffect: door de broeikasgassen wordt de uitgestraalde warmte van de aarde weer teruggestraald naar de aarde; zo wordt de aarde warmer.

Slide 15 - Tekstslide

Je ziet hierboven het natuurlijk broeikaseffect.
Wat verandert er bij het versterkte broeikaseffect?

Slide 16 - Tekstslide

toendra
albedo= percentage teruggekaatste zonnestralen.
situatie: in poolgebied meer ijsbedekking gedurende het jaar dan in toendra.
alg. regel: albedo van ijs is  groot.

Slide 17 - Tekstslide

5 Klimaatfactoren bepalen het klimaat:
  • breedteligging
  • land-zeeverdeling
  • hoogteligging
  • ligging van gebergte
  • wind-en zeestromen

Slide 18 - Tekstslide

Breedteligging
Lengteligging
De afstand vanaf de evenaar tot een willekeurige plaats op aarde noem je breedteligging.

Slide 19 - Tekstslide

opg 7a en 7b Breedteligging
algemene regel: hoe verder van de evenaar, hoe kouder.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Opg 7c: Land-zeeverdeling
Algemene regel:
Hoe verder van zee, hoe groter het verschil tussen de zomer-en wintertemperatuur.




Slide 22 - Tekstslide

Land-zeeverdeling
Algemene regel:
Wind van zee brengt meer neerslag met zich mee dan wind over land.

Wintermoesson = droog
Zomermoesson = nat

Slide 23 - Tekstslide

Gematigde invloed van de zeewind op de temperatuur boven land
  • Zomer: zeewater warmt langzaam op -> de wind is daardoor koel -> aan de kust is het daardoor koeler dan in het binnenland.
  • Winter: zeewater koelt langzaam af -> de wind is niet zo koud -> aan de kust is het daardoor warmer dan in het binnenland.
  • wind van zee naar land = aanlandige wind
  • wind van land naar zee = aflandige wind


Slide 24 - Tekstslide

Effect van de zee(wind) in Nederland

Slide 25 - Tekstslide

opg 8: wind-en zeestromen
Transporteurs van warmte vanaf lage breedte (evenaar), naar hoge breedte (polen).

Slide 26 - Tekstslide

De invloed van zeeën en oceanen
Algemene regels: 
1. Hoe verder van zee, hoe minder neerslag er valt.

2. Wind van zee heeft in de winter een verwarmend effect op het land en in de zomer een verkoelend effect.
3. Warme zeestromen kennen meer verdamping en hebben een verwarmend effect. Koude zeestroom heeft minder verdamping en een verkoelend effect.

Slide 27 - Tekstslide

Hoogteligging
Algemene regel: Hoe hoger hoe kouder.

Per 1000 meter stijging daalt de temperatuur 6 graden.

(per 100 meter stijging -0,6 graden)

Slide 28 - Tekstslide

Opg 10: Ligging van gebergten; loefzijde, zijde van de wind hier stijgt de lucht en koelt af. Condensatie en (stuwingsneerslag) Aan de lijzijde daalt de lucht, wordt warmer en houdt vocht vast, het blijft het droog.

Slide 29 - Tekstslide