BSR 9/1 2(a)ha Lezen §3 Tekstverbanden en signaalwoorden

  • Kijk je huiswerkopdracht(en) na in tweetallen. Schrijf op je roze post-it 
    één ding op dat goed ging en één ding dat nog beter kan.
  • Log alvast in op LessonUp.
  • Klaar? Werk verder aan paragraaf 3.

§2 en §3 Tekstverbanden
en signaalwoorden
Startopdracht:
timer
10:00
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

  • Kijk je huiswerkopdracht(en) na in tweetallen. Schrijf op je roze post-it 
    één ding op dat goed ging en één ding dat nog beter kan.
  • Log alvast in op LessonUp.
  • Klaar? Werk verder aan paragraaf 3.

§2 en §3 Tekstverbanden
en signaalwoorden
Startopdracht:
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Je kunt het doel-middelverband, oorzakelijk verband, redengevend verband, samenvattend verband en vergelijkend verband herkennen in teksten. 
  • Plusdoel: Je kunt het voorwaardelijk verband in een tekst herkennen.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les:
  • Huiswerk nakijken.
  • Reflecteren.
  • Uitleg paragraaf 3 en handout tekstverbanden en signaalwoorden.
  • Opdracht 4 en 5 maken.
  • Afronden.

Slide 3 - Tekstslide


Tekstverbanden en signaalwoorden



In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Ze hebben een verband. Door te letten op verbanden in een tekst, kun je de tekst beter begrijpen.

Slide 4 - Tekstslide

Verbanden
tussen zinnen
  • Een duidelijke tekst bestaat uit zinnen die met elkaar verbonden zijn. Je kunt tekstverbanden herkennen door middel van signaalwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Noteer 1 ding dat goed is gegaan en 1 ding dat nog beter kan (uit je startopdracht).

Slide 6 - Open vraag

Cursus 1 Meer dan lezen
Paragraaf 3 (blz. 18-25)

Slide 7 - Tekstslide

Doel-middelverband

Een doel-middelverband geeft  aan welk middel  wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.

tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Doel-middel
aan de hand van, door middel van, met behulp van, 
om ... te, opdat, zodat.
Om nog op tijd op school te komen, ga ik met de auto.

Slide 8 - Tekstslide

Lees de tekst
Wat is het doel, middel en signaalwoord?

Slide 9 - Open vraag

Bedenk een zin met een doel-middel.
Gebruik een signaalwoord.

Slide 10 - Open vraag

Oorzakelijk verband

Een oorzakelijk verband  toont waardoor iets gebeurt (buiten iemands wil).


tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Oorzakelijk
doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij
Door de bananenschil die op straat lag, gleed Pietje uit. 

Slide 11 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld van een oorzakelijk verband ?
A
De kat sprong uit het raam, waarna hij op vier poten landde en meteen wegrende.
B
In het weekend maak ik nooit huiswerk. Ik doe dan alleen leuke dingen, zoals afspreken met vrienden, gamen en boeken lezen.
C
Vroeger hield ik niet van spruitjes, maar intussen ben ik er dol op.
D
Doordat het regende, werd de straat glad.

Slide 12 - Quizvraag

Verzin zelf een zin waarin een oorzakelijk verband verwerkt is.

Slide 13 - Open vraag

Samenvattend verband

Een samenvattend verband geeft een korte samenvatting van eerdere informatie in de tekst.


tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Samenvattend
al met al, met  andere woorden,  kortom, samengevat
Al met al was het een leuke kerstvakantie.

Slide 14 - Tekstslide

Welk tekstverband herken je in de volgende zin?

Kortom, het is nog onduidelijk hoe dit gaat aflopen.
A
Tegenstellend verband
B
Samenvattend verband
C
Opsommend verband

Slide 15 - Quizvraag

Noteer een zin over jouw kerstvakantie waarin een samenvattend verband verwerkt is.

Slide 16 - Open vraag

Verschil oorzakelijk en redengevend verband


Een oorzakelijk verband geeft aan waardoor iets gebeurt. Een redengevend verband geeft aan waarom iets gebeurt. 


Het lijkt op het redengevend verband, maar het verschil is dat je bij een redengevend verband zelf besluit om iets wel of niet te doen.
* Bij een oorzakelijk verband gaat het buiten iemands wil om.


Slide 17 - Tekstslide

Redengevend verband

Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.


tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Redengevend
want, omdat, daarom,  immers
Ik ga eerder naar huis, omdat ik morgen weer vroeg moet werken.

Slide 18 - Tekstslide

Wat geeft een redengevend verband aan?
A
Er wordt een conclusie getrokken uit eerdere info uit de tekst.
B
Waarom iemand iets vindt of iets doet.
C
Waardoor iets gebeurt (buiten iemands wil om).

Slide 19 - Quizvraag

Herhaling: Welke zin bevat een redengevend verband?
A
Als je in de zomer weer met je vrienden op vakantie wilt gaan, heb je veel geld nodig. Je moet dus gaan werken.
B
Als je nu eerst je huiswerk afmaakt, gaan we straks naar de film.
C
Omdat het klimaat snel verandert, gaat het waterschap de dijken in een hoog tempo ophogen.
D
De jongens in mijn klas leggen de lat niet al te hoog. Neem bijvoorbeeld Lex. Hij gaat altijd voor een 5,5.

Slide 20 - Quizvraag

Vergelijkend verband

Een vergelijkend verband laat een overeenkomst of een verschil zien.


tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Vergelijkend
Evenals, net als,
in vergelijking met, zoals, meer, groter, beter (vergrotende trappen)
Sam heeft, net als zijn neef, gekozen voor het kindermenu.

Slide 21 - Tekstslide

Hij komt, net als zijn oudere broer, altijd tien minuten te laat.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
vergelijkend verband
D
oorzakelijk

Slide 22 - Quizvraag

vergelijkend verband: geef de signaalwoorden.
A
straks
B
net
C
net als
D
daarvoor

Slide 23 - Quizvraag

Voorwaardelijk verband

Een voorwaardelijk verband maakt duidelijk onder welke voorwaarden iets gebeurt.


tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Voorwaardelijk
als (... dan), in het geval (dat), indien, mits, tenzij, wanneer

Ik ga morgen met de fiets naar school, tenzij het stormt.

Slide 24 - Tekstslide

Wat maakt een voorwaardelijk verband duidelijk?
A
een andere kant van de zaak
B
een verkorte weergave van informatie uit de tekst
C
onder welke voorwaarden iets gebeurd
D
geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken

Slide 25 - Quizvraag

Als jij alles voor mij inpakt,
koop ik iets lekkers voor onderweg.
A
toelichtend verband
B
redengevend verband
C
voorwaardelijk verband

Slide 26 - Quizvraag

Oefenen
Wat?
Havo: Opdracht 4 en 5 op blz. 20-22.
Vwo: Opdracht 4 en 5 op blz. 20-22.
Geef uitvoerig antwoord! Dit wordt ook van je verwacht op de leesvaardigheidtoets.
Hoe?
Havo klassikaal. Vwo zelfstandig in stilte.
Gebruik het stappenplan lezen.
Hulp
Brein, Boek, Buur, Bureau.
Het uitleg oogje.
Tijd
Timer
Klaar?
Maak met ieder tekstverband een zin. 
Gebruik een passend signaalwoord.
timer
15:00
Hulp

Slide 27 - Tekstslide

Je kunt het doel-middelverband, oorzakelijk verband, redengevend verband, samenvattend verband en vergelijkend verband herkennen in teksten. 
  • Plusdoel: Je kunt het voorwaardelijk verband in een tekst herkennen.
Lesdoelen

Slide 28 - Tekstslide

Concluderend verband
Oorzakelijk verband
Vergelijkend verband
Redengevend
Al met al
dankzij
in vergelijking met
Vanwege

Slide 29 - Sleepvraag

Zet de zinnen met signaalwoorden bij de juiste verbanden
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Voorbeeldgevend verband
Chronologisch verband (tijdsvolgorde)
Verband van oorzaak - gevolg
Voor het feest kopen we behalve chips, ook nog chocolade, en nootjes ook nog eiersalade en toastjes 
Als gevolg van de storm waren diverse wegen geblokkeerd
We wilden Netflix kijken. Zo hadden we de keuze uit Lucifer, the Blacklist of Emily in Paris
Nadat we de afwas hebben gedaan, kunnen we eindelijk een potje kaarten 
Het lawaai bij de buren was zo hard waardoor ik me niet meer kon concentreren.
Ik moet op tijd opstaan, echter ik druk maar steeds die snooz-knop in. 
Het was aardedonker, doordat de stroom was uitgevallen
Ten slotte eindigden we de vakantie met een dagje strand. 

Slide 30 - Sleepvraag

Redengevend verband
Concluderend verband
Vergelijkend verband
Oorzakelijk verband
De schrijver trekt een conclusie uit de tekst.
Dit geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. 
Dit laat zien waardoor iets gebeurt (waar je geen invloed op hebt).
De auteur maakt iets duidelijk door een verschil of overeenkomst te noemen.

Slide 31 - Sleepvraag

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u2ha: ihcqy
u2aha: byxfa


Slide 32 - Tekstslide