Les 1 - H1 Grammatica - voorzetselvoorwerp

Hoofdstuk 1 Grammatica
Je leert het voorzetselvoorwerp in een zin vinden en onderscheid maken tussen voorzetselvoorwerpen en bijwoordelijke bepalingen. 
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1 Grammatica
Je leert het voorzetselvoorwerp in een zin vinden en onderscheid maken tussen voorzetselvoorwerpen en bijwoordelijke bepalingen. 

Slide 1 - Tekstslide

Planning van deze les:
- Voorkennis ophalen
- Instructie voorzetselvoorwerp (vv)
- Opdrachten 1 en 2 maken
- Opdrachten bespreken
- Terugkoppelen van het doel 

Slide 2 - Tekstslide

Voorkennis
 - Wat is een persoonsvorm en hoe vind je deze in de zin?
- Wat is het onderwerp en hoe vind je deze in de zin?
- Wat is een werkwoordelijk gezegde en hoe vind je deze in de zin?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

timer
15:00

Slide 5 - Tekstslide

Figuurlijk of letterlijk?
Let op: Bij een voorzetselvoorwerp wordt het voorzetsel figuurlijk gebruikt. 
Als het voorzetsel een plaats aangeeft, wordt het letterlijk gebruikt. Dan is het een bijwoordelijke bepaling. 

Slide 6 - Tekstslide

De kleuter speelt in de achtertuin.
De kleuter speelt op het schoolplein

Spelen heeft geen vast voorzetsel. 
De zinsdelen in de achtertuin en op het schoolplein zijn een bijwoordelijke bepaling. 

Slide 7 - Tekstslide

Het handbalteam rekent komend seizoen op een plaats in de finale.
1. Noteer de pv, ow, wg
pv = rekent        ow = Het handbalteam      wg = rekent
2. Is er een werkwoord met een vast voorzetsel?
'rekenen op'
3. Wordt het voorzetsel letterlijk gebruikt?
nee
4. Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, is het voorzetselvoorwerp
op een plaats in de finale

Slide 8 - Tekstslide

De meeste kleine kinderen luisteren graag naar traditionele sprookjes. 
1. Noteer de pv, ow, wg
pv = luisteren        ow = De meeste kleine kinderen      wg = luisteren
2. Is er een werkwoord met een vast voorzetsel?
'luisteren naar'
3. Wordt het voorzetsel letterlijk gebruikt?
nee
4. Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, is het voorzetselvoorwerp
naar traditionele sprookjes

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht 1 en 2
Maak opdracht 1 en 2 uit je boek op blz. 28 en 29.
Opdracht 1:
Neem steeds de stappen 1-4 en noteer deze in je schrift. 
Opdracht 2: 
Schrijf alleen ja of nee in je schrift. Is het antwoord 'nee', schrijf erachter wat het dan wel is. 
timer
15:00

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 1:
1. pv. luisteren 
ow. De meeste kleine kinderen 
wg: luisteren 
vv: naar traditionele sprookjes. 
2. pv. twijfelde 
ow. Bolt 
wg. twijfelde
vv. aan zijn winst op de 100 meter   

Slide 11 - Tekstslide

3.  pv. heeft                                                              6. pv. zullen
ow. De agent                                                                ow. leerlingen
wg. heeft zich geërgerd                                            wg. zullen uitgaan
vv. aan de grote mond van die arrestant.             vv. van de eerlijkheid
4. pv. keek                                                                    van de docent 
ow. Wie van jullie
wg. keek uit
vv. naar de eerste schooldag
5. pv. waarschuwen 
ow. verkeersborden
wg. waarschuwen
vv. voor overstekende otters

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht 2:
1. ja
2. nee - bijwoordelijke bepaling
3. nee - bijwoordelijke bepaling
4. ja
5. nee - bijwoordelijke bepaling
6. ja  

Slide 13 - Tekstslide

Evaluatie 
- Hoe vind je het voorzetselvoorwerp in een zin?
- Wanneer is het geen voorzetselvoorwerp maar een bijwoordelijke bepaling?


Slide 14 - Tekstslide