Pleonasme en tautologie

Welkom

Spelling en over taal
Pleonasme en tautologie
Nederlands
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom

Spelling en over taal
Pleonasme en tautologie
Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Lesprogramma
  • Leesboek Zwarte Zwaan + eventuele toets 9/11
  • Doornemen studieplanner
  • Bespreken toets
  • Terugblik spelling

  • Uitleg pleonasme en tautologie

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • kun je aan de hand van een grammaticale analyse tot de juiste spelwijze van werkwoorden komen.

  • kun je bepalen wanneer je wel of geen spatie moet gebruiken bij eventuele samenstellingen. 

  • kun je herkennen en uitleggen wat een pleonasme is en wat een tautologie is.

Slide 3 - Tekstslide

Waarom gaat het vaak fout?
  • Er zijn verschillende spelstrategieën die vaak gebruikt worden, alleen zijn die niet allemaal even goed.

  • Strategie 1: grammaticale analyse maken en vervolgens de regels voor de werkwoordspelling toepassen.

  • Strategie 2: de meest voorkomende spelwijze van een woord gebruiken.

  • Strategie 3: werkwoorden met een onbeklemtoond voorvoegsel (be-, ge-, her-, ver-, ont-) altijd als voltooid deelwoord herkennen.
  • Zo wordt het woord herhaalt vaak gespeld als herhaald, omdat voor dit woord de spelling met een d vaker voorkomt dan de spelling met een t. 
  • Het woord geloofd bijvoorbeeld wordt vaak gespeld als gelooft, omdat voor dit woord de spelling met een t weer vaker voorkomt.
Zo heb je het werkwoord gebeuren. 
  • Op deze kruising zijn veel ongelukken gebeurd.
  • Het gebeurt vaker dan je denkt. 
In de eerste zin is het werkwoord gebeuren als voltooid deelwoord gebruikt (de stam eindigt op een r en die zit niet in 't ex kofschip, dus schrijf je een d)
In de tweede zin is het werkwoord gebeuren als persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruikt en hoort bij het onderwerp het. Regels voor het vervoegen bij de het-vorm t.t. = stam+t
Nienke vermijdt vandaag zon, ze is gisteren namelijk verbrand. 
  • Vermijdt is de persoonsvorm en het onderwerp is Nienke. Nienke is een 'zij-vorm' en de zin staat in de tegenwoordige tijd. De regel voor vervoegen is stam (vermijden-en) + t =  vermijdt. 
  • Het werkwoord verbrand is een voltooid deelwoord. Het hele werkwoord is verbranden, de stam eindigt op een 'd'. De 'd' zit niet in 't ex kofschip, dus schrijf je een 'd' op het einde. 

Slide 4 - Tekstslide

Waarom gaat het vaak fout?
  • Er zijn verschillende spelstrategieën

  • Strategie 1: grammaticale analyse maken en vervolgens de regels voor de werkwoordspelling toepassen.

  • Strategie 2: de meest voorkomende spelwijze van een woord gebruiken.

  • Strategie 3: werkwoorden met een onbeklemtoond voorvoegsel (be-, ge-, her-, ver-, ont-) altijd als voltooid deelwoord herkennen.
  • Zo wordt het woord herhaalt vaak gespeld als herhaald, omdat voor dit woord de spelling met een d vaker voorkomt dan de spelling met een t. 
  • Het woord geloofd bijvoorbeeld wordt vaak gespeld als gelooft, omdat voor dit woord de spelling met een t weer vaker voorkomt.
Zo heb je het werkwoord gebeuren. 
  • Op deze kruising zijn veel ongelukken gebeurd.
  • Het gebeurt vaker dan je denkt. 
In de eerste zin is het werkwoord gebeuren als voltooid deelwoord gebruikt (de stam eindigt op een r en die zit niet in 't ex kofschip, dus schrijf je een d)
In de tweede zin is het werkwoord gebeuren als persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruikt en hoort bij het onderwerp het. Regels voor het vervoegen bij de het-vorm t.t. = stam+t
Nienke vermijdt vandaag zon, ze is gisteren namelijk verbrand. 
  • Vermijdt is de persoonsvorm en het onderwerp is Nienke. Nienke is een 'zij-vorm' en de zin staat in de tegenwoordige tijd. De regel voor vervoegen is stam (vermijden-en) + t =  vermijdt. 
  • Het werkwoord verbrand is een voltooid deelwoord. Het hele werkwoord is verbranden, de stam eindigt op een 'd'. De 'd' zit niet in 't ex kofschip, dus schrijf je een 'd' op het einde. 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Samenstelling
  • Twee woorden vormen samen een nieuw woord.

  • Alle delen (twee of meer) kunnen zelfstandig voorkomen.

  • Vaak twee zelfstandignaamwoorden.

  • Soms ook een combinatie van zelfstandignaamwoord met een bijvoeglijknaamwoord, telwoord, werkwoord of afkorting.

  • Bij samenstelling moet je soms een tussen-n of tussen-s schrijven.

Slide 7 - Tekstslide

Volgens het stappenplan
Voorbeeld: hond + hok

Stap 1:
Heb je maken met 1 van de 4
uitzonderingen?
Stap 2:
Ja? Volg de regel van de uitzondering.
Nee? Ga verder naar stap 3
Stap 3:
Volg het schema verder

Slide 8 - Tekstslide

Los of aaneen
  • Een samenstelling met een tweedelige eigennaam houdt de spatie.
  • Samengestelde bijvoeglijk naamwoorden schrijf je aaneen.
  • Veel samengestelde werkwoorden schrijf je aaneen.
  • Een combinatie van een woordgroep die minder vaak voorkomt schrijf je los.
  • Combinaties van een bijwoord met een voorzetsel of van twee bijwoorden altijd aaneen schrijven.

Slide 9 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Spelling blok 4 

  • Pagina 163-165

  • Opdracht 1 /tm 6

Slide 10 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...

  • kun je aan de hand van een grammaticale analyse tot de juiste spelwijze van werkwoorden komen.

  • kun je bepalen wanneer je wel of geen spatie moet gebruiken bij eventuele samenstellingen. 

  • kun je herkennen en uitleggen wat een pleonasme is en wat een tautologie is.

Slide 11 - Tekstslide


Opdracht 1

Bespreek (en noteer) met je buurman/-vrouw van iedere uitspraak/woordcombinatie waarom die onjuist is. Staat er iets in wat overbodig is? Zo ja wat is dan overbodig en waarom is het overbodig?

Slide 12 - Tekstslide

1 geeft gratis weg
2 uitgesteld tot een latere datum
3 natuurlijk, vanzelfsprekend
4 never nooit
5 kans op mogelijke
6 identiek hetzelfde 
7 voorspellen in de toekomst – ‘in de toekomst’ is overbodig
8 exact precies – twee woorden die precies hetzelfde uitdrukken
9 uitmuntende topprestatie – ‘uitmuntende’ is overbodig
10 verzoeken te willen – ‘willen’ is overbodig
11 nog een keer herhalen – twee woorden die precies hetzelfde uitdrukken (of: ‘nog een keer’ is overbodig)
12 moet verplicht – twee woorden die precies hetzelfde uitdrukken
13 want immers – twee woorden die precies hetzelfde uitdrukken
14 nieuwe aanwinst – ‘nieuwe’ is overbodig

1 pleonasme
2 pleonasme
3 tautologie
4 tautologie
5 pleonasme
6 tautologie
7 pleonasme
8 tautologie
9 pleonasme
10 pleonasme
11 tautologie (nog een keer voorlezen = herhalen) of pleonasme (zie opdracht 1)
12 tautologie (moeten = verplicht zijn)
13 tautologie
14 pleonasme

1 geeft gratis weg
2 uitgesteld tot een latere datum
3 natuurlijk, vanzelfsprekend
4 never nooit
5 kans op mogelijke
6 identiek hetzelfde
7 voorspellen in de toekomst
8 exact precies
9 uitmuntende topprestatie
10 verzoeken te willen
11 nog een keer herhalen
12 moet verplicht
13 want immers
14 nieuwe aanwinst

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Pleonasme =
  • eigenschap die onlosmakelijk verbonden is met het genoemde, nog eens in een bepaling uitgedrukt. 
  • De toevoeging is overbodig, het is immers altijd zo.
  • Dit is een stijlfiguur en kan bewust gebruikt worden.

Slide 15 - Tekstslide

Witte sneeuw bijvoorbeeld. Sneeuw is immers altijd wit (behalve als er iemand over heen plast).

Slide 16 - Tekstslide

Tautologie = 
  • Twee woorden met dezelfde betekenis worden in een zin gebruikt.
  • Je zegt iets dus twee keer en dubbel.
  • Een tautologie is ook een stijlfiguur en kan ook bewust gebruikt worden door mensen.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide


Opdracht 2

Bekijk je antwoorden van opdracht 1. Overleg met je buurman/-vrouw of er sprake is van een pleonasme of een tautologie.

Slide 20 - Tekstslide

1 geeft gratis weg – ‘gratis’ is overbodig
2 uitgesteld tot een latere datum – ‘tot een latere datum’ is overbodig
3 natuurlijk, vanzelfsprekend – twee woorden die precies hetzelfde betekenen
4 never nooit – twee woorden die precies hetzelfde uitdrukken
5 kans op mogelijke – ‘mogelijke’ is overbodig
6 identiek hetzelfde – twee woorden die precies hetzelfde betekenen
7 voorspellen in de toekomst – ‘in de toekomst’ is overbodig
8 exact precies – twee woorden die precies hetzelfde uitdrukken
9 uitmuntende topprestatie – ‘uitmuntende’ is overbodig
10 verzoeken te willen – ‘willen’ is overbodig
11 nog een keer herhalen – twee woorden die precies hetzelfde uitdrukken (of: ‘nog een keer’ is overbodig)
12 moet verplicht – twee woorden die precies hetzelfde uitdrukken
13 want immers – twee woorden die precies hetzelfde uitdrukken
14 nieuwe aanwinst – ‘nieuwe’ is overbodig

1 pleonasme
2 pleonasme
3 tautologie
4 tautologie
5 pleonasme
6 tautologie
7 pleonasme
8 tautologie
9 pleonasme
10 pleonasme
11 tautologie (nog een keer voorlezen = herhalen) of pleonasme (zie opdracht 1)
12 tautologie (moeten = verplicht zijn)
13 tautologie
14 pleonasme

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Spelling blok 4. Pagina 163-165.
  • Opdracht 1 /tm 6

  • Over taal blok 4. Pagina 166en 167.
  • Opdracht 1 en 2

Slide 22 - Tekstslide