In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 5 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
1.5 De zon: motor van de luchtcirculatie
Slide 1 - Tekstslide
1.1 Het weer en klimaat
Hoofdstuk 1: Weer en Klimaat
1.2 De zon als motor
1.3 Luchtdruk en wind
1.4 Neerslag
Deelvraag: Hoe hangen de gemiddelde temperatuur, luchtdruk, wind en neerslag samen op mondiale schaal en welke patronen kun je hierin zien?
1.5 Motor van luchtcirculatie
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen 1.5
Aan het einde van de les:
Kun je het ontstaan van hoge- en lageluchtdrukgebieden op wereldschaal benoemen.
Kun je verklaren waarom in de tropen rond de evenaar een lage luchtdruk heerst aan het aardoppervlak en waarom hier gemiddeld veel stijgingsneerslag valt.
Kun je verklaren waarom in het gebied rond de polen altijd een hoge druk heerst aan het aard oppervlak.
Kun je verklaren waarom in West - Europa het hele jaar frontale neerslag valt.
Kun je de wet van Buys Ballot beschrijven en deze op een gegeven voorbeeld toepassen.
Tijdens de uitleg: ben je stil, steek je je hand op als je mee wilt doen maak je aantekeningen
Slide 3 - Tekstslide
Wie gaat lezen?
- SOM Today
- Leermiddelen
- Aardrijkskunde
- H1 Weer en Klimaat
- Paragraaf 1.5
- Theorie
We lezen samen de theorie.
Slide 4 - Tekstslide
Wereldwijde luchtcirculatie
Lucht stroomt altijd van hogedrukgebieden naar lagedrukgebieden. Er ontstaat dan wind.
Wind waait nooit in een rechte lijn.
Zuidelijk halfrond -> afwijking naar links.
Noordelijk halfrond -> afwijking rechts.
= Wet van Buys Ballot
Maak aantekeningen!!
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
In de tropen
Veel zon.
Sterke opwarming van lucht.
Warme lucht stijgt op, koelt af, condenseert, wolken, veel neerslag.
Tropen ligt in een lagedrukgebied.
Maak aantekeningen!!
Slide 7 - Tekstslide
Rond de polen
Weinig zon.
Veel koude lucht.
Koude lucht daalt en zorgt voor een heldere lucht.
De polen liggen in een hogedrukgebied.
Maak aantekeningen!!
Slide 8 - Tekstslide
Tussen de evenaar en de polen
Hier daalt de lucht rond 30⁰ N.B. en 30⁰ Z.B.
Dalende lucht zorgt voor een hogeluchtdrukgordel met hoge temperaturen en weinig neerslag.
Maak aantekeningen!!
Slide 9 - Tekstslide
Rond 50 tot 60° N.B. en Z.B. (waar ook Nederland ligt)
Hier botsen koude lucht vanuit de polen en warme lucht vanaf de evenaar.
Er ontstaan depressies - frontale neerslag.
Op deze breedte ligt dan ook een gordel met lage luchtdruk (minimum).
Maak aantekeningen!!
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Vragen?
Slide 12 - Tekstslide
Aan de slag
Ga naar H1.5 De zon: motor van de luchtcirculatie
Maak de opdrachten:
2 t/m 4 + samenvatting (opdr.7)
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
Slide 15 - Video
Slide 16 - Video
HERHALING
Paragraaf 1.5
De zon: motor van de luchtcirculatie
Slide 17 - Tekstslide
Plaats de juiste omschrijving bij de juiste locatie
60 graden zuider- en noorderbreedte
Noord- en zuidpool
Lage luchtdruk
Hoge luchtdruk
Neerslag
Helder
Bewolkt
Droog
Geen begroeiing
Loof- en naaldbos
Slide 18 - Sleepvraag
Plaats de juiste omschrijving bij de juiste locatie
Evenaar
30 graden noorder- & zuiderbreedte
Lage luchtdruk
Hoge luchtdruk
Neerslag
Zonnig
Bewolkt
Droog
Woestijn
Tropisch regenwoud
Slide 19 - Sleepvraag
De wet van Buys Ballot=
A
Lucht verplaatst zich op het NH met een afwijking naar rechts
B
Wind verplaatst zich op het NH met een afwijking naar links
Slide 20 - Quizvraag
Bekijk bron 1. Welke tekening geeft de grote windsystemen op aarde juist weer?
A
tekening 1
B
tekening 2
C
tekening 3
D
tekening 4
Slide 21 - Quizvraag
2 De kaart van bron 1 gaat over de verschillen in luchtdruk in Europa. Bij welke letter in bron 1 was de windsnelheid op 10 september 2013 het hoogst?
A
bij letter P
B
bij letter Q
C
bij letter R
D
bij letter S
Slide 22 - Quizvraag
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Slide 26 - Tekstslide
2 Twee leerlingen doen een uitspraak over luchtdruk. Uitspraak 1: hoe dichter de isobaren bij elkaar liggen, hoe zwakker de wind is die daar waait. Uitspraak 2: in hogedrukgebieden stijgt de lucht op en is de kans op neerslag groot. Wat is juist?
A
1
B
2
C
beide onjuist
D
beide juist
Slide 27 - Quizvraag
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
4 Bekijk bron 3. Welke beschrijving hoort bij het weer in Nederland op 11 april 2007? A Het was bewolkt en droog. B Het was bewolkt en regenachtig. C Het was onbewolkt en droog. D Het was onbewolkt en regenachtig.
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 32 - Quizvraag
Sleep de woorden naar de goede plek in de tekening