Oefentoets Zinsontleding: pv, wwg en ond

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 1

 Oefenen / herhalen zinsontleding

Pak voor je:

- Laptop

Klik op de link in de les op Magister

Zinsontleding: 

Ik kan de persoonsvorm, het  werkwoordelijk gezegde en het onderwerp vinden in een zin. 

Stappenplan zinsontleding

Gebruik onderstaand stappenplan voor het ontleden van de zinnen.

1. Zoek de pv -> vraagzin of tijdproef.

Zet een streep voor en na de persoonsvorm. Kijk dan welke zinsdelen voor de persoonsvorm kunnen. 

2. Zoek het wwg -> alle werkwoorden in de zin (DUS GEEN PLAATS/VOORWERP)

3. zoek ond: -> wie/wat + wwg

Voorbeelden

Donderdagochtend kwam Sinterklaas op school.

Ik heb gisterenavond mijn schoen gezet.

De pieten hebben heerlijke pepernoten meegebracht. 

1) Welke zinsdelen vormen samen het werkwoordelijk gezegde?

De gymleraar 1 / heeft 2 / Demi 3 / vandaag 4 / de salto 5 / geleerd 6 /

1. 2 en 6
2. 2 en 5
3. 3 en 6
4. 1 en 2

2). Welke zinsdeel benoemt het onderwerp

De gymleraar 1 / heeft 2 / Demi 3 / vandaag 4 / de salto 5 / geleerd 6 /

1. 1
2. 2
3. 3
4. 5

3) Welk zinsdeel is de persoonsvorm

De burgemeester 1 / had 2/ die voetbalwedstrijd 3/ verboden 4 ./

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

4)Welke zinsdelen benoemen samen het werkwoordelijk gezegde?

De burgemeester 1 / had 2/ die voetbalwedstrijd 3/ verboden 4 ./

1. 1 en 4
2. 2 en 3
3. 2 en 4
4. 3 en 4

5). Welk zinsdeel geeft het onderwerp aan?

De burgemeester 1 / had 2/ die voetbalwedstrijd 3/ verboden 4 ./

1. 4
2. 3
3. 2
4. 1

6) Welk zinsdeel is de persoonsvorm

De nieuwe speler 1/ bezorgde 2 / zijn team 3/ meteen 4/ een overwinning 5 /

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

7) Welke zinsdelen benoemen samen het werkwoordelijk gezegde?

De nieuwe speler 1/ bezorgde 2 / zijn team 3/ meteen 4/ een overwinning 5 /

1. 1 en 4
2. 2 en 3
3. 2
4. 2 en 5

8) Welk zinsdeel is het onderwerp?

De nieuwe speler 1/ bezorgde 2 / zijn team 3/ meteen 4/ een overwinning 5 /

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

9) Welk zinsdeel is de persoonsvorm?

Vanochtend 1 / heeft 2 / Stan 3 / zijn jas 4 /in de bus 5 / laten 6/ liggen 7 /

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Vandaag is ze haar laptop niet vergeten.

10) Welke zinsdelen benoemen samen het werkwoordelijk gezegde?

Vanochtend 1 / heeft 2 / Stan 3 / zijn jas 4 /in de bus 5 / laten 6/ liggen 7 /

1. 2 en 6
2. 2 en 7
3. 2 en 3
4. 2, 6 e n 7

11) Welk zinsdeel is het onderwerp?

Vanochtend 1 / heeft 2 / Stan 3 / zijn jas 4 /in de bus 5 / laten 6/ liggen 7 /

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de volgende zin?

Vandaag is ze haar laptop niet vergeten.

12) Welk zinsdeel is de persoonsvorm?

Tot mijn verbazing 1/ zag 2 / ik 3 / haar 4 / gisteren 5 / in de stad 6 / lopen 7 ./

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

13) Welke zinsdelen benoemen samen het werkwoordelijk gezegde?

Tot mijn verbazing 1/ zag 2 / ik 3 / haar 4 / gisteren 5 / in de stad 6 / lopen 7 ./

1. 2 en 7
2. 2, 3 en 6
3. 2 en 3
4. 2, 6 e n 7

14) Welk zinsdeel is het onderwerp?

Tot mijn verbazing 1/ zag 2 / ik 3 / haar 4 / gisteren 5 / in de stad 6 / lopen 7 ./

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Die lieve docent gaf de leerlingen extra huiswerk op.

15) Benoem zinsdeel 1

Sterres ouders 1 / hebben 2 / haar 3 / een eigen kamer 4 / beloofd. 5 ./

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. persoonsvorm

16) Benoem zinsdeel 2

Sterres ouders 1 / hebben 2 / haar 3 / een eigen kamer 4 / beloofd. 5 ./

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. persoonsvorm

17) Benoem zinsdeel 2 en 5

Sterres ouders 1 / hebben 2 / haar 3 / een eigen kamer 4 / beloofd. 5 ./

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp

18) Benoem zinsdeel 2

In Italië 1 / wees 2/ een aardige dame 3 / ons 4 / de weg 5 /

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. Persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde

Wat is het onderwerp in deze zin?

"Vandaag wil ik naar buiten"

19) Benoem zinsdeel 3

In Italië 1 / wees 2/ een aardige dame 3 / ons 4 / de weg 5 /

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. persoonsvorm

20) Welke zinsdelen vormen samen het werkwoordelijk gezegde

Die atlete 1 / heeft 2 / vorig jaar 3 /het wereldrecord 4 /verbroken 5 ./

1. 1 en 5
2. 2 en 5
3. 2 en 4
4. 1 en 4

21) Welke zinsdeel is het onderwerp?

Die atlete 1 / heeft 2 / vorig jaar 3 /het wereldrecord 4 /verbroken 5 ./

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

22) Welke zinsdeel is de persoonsvorm?

Die atlete 1 / heeft 2 / vorig jaar 3 /het wereldrecord 4 /verbroken 5 ./

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

23) Welke zinsdelen vormen samen het werkwoordelijk gezegde

Voor Nederlands 1/ moesten 2/ wij 3/ negen zinnen 4/ ontleden 5/

1. 1 en 5
2. 2 en 5
3. 2 en 4
4. 1 en 4

24) Welke zinsdeel is het onderwerp?

Voor Nederlands 1/ moesten 2/ wij 3/ negen zinnen 4/ ontleden 5/

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

25) Welke zinsdeel is de persoonsvorm?

Voor Nederlands 1/ moesten 2/ wij 3/ negen zinnen 4/ ontleden 5/

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

26) Benoem zinsdeel 2

Op zijn verjaardag 1 / wil 2 / Trevor 3 / patat 4 / eten 5 ./

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. persoonsvorm

27) Benoem zinsdeel 2 en 5

Op zijn verjaardag 1 / wil 2 / Trevor 3 / patat 4 / eten 5 ./

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. persoonsvorm

Zinsontleding

pv/wg

ow

 Op zondagmiddag 

heb

 ik

gekocht.

 een cadeautje

Zinsontleding

pv

ow

Gisteren

heeft

Imran

nieuwe oortjes

gekocht

28) Benoem zinsdeel 3

Op zijn verjaardag 1 / wil 2 / Trevor 3 / patat 4 / eten 5 ./

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp

29) Benoem zinsdeel 2 en 4

De vergadering van de docenten 1 / liep 2 / een halfuur 3 / uit 4/

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. persoonsvorm

10b. Benoem zinsdeel 2

De vergadering van de docenten 1 / liep 2 / een halfuur 3 / uit 4/

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. persoonsvorm

30) Benoem zinsdeel 1

De vergadering van de docenten 1 / liep 2 / een halfuur 3 / uit 4/

1. werkwoordelijk gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp