2HAVO - Grammatica - HST3

HST 3
Gezegde: wg of ng?
Werkwoorden: zww, kww en hww
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

HST 3
Gezegde: wg of ng?
Werkwoorden: zww, kww en hww

Slide 1 - Tekstslide

Gezegde
Elke zin heeft een gezegde. 

Ik ga vandaag een taart bakken.
gezegde = ga bakken
De docent is vandaag ziek.
gezegde = is ziek

Slide 2 - Tekstslide

Gezegde
WG -> Het onderwerp doet iets.
Het belangrijkste ww heeft een duidelijke betekenis. 

Ik ga vandaag een taart bakken.
gezegde = ga bakken

Slide 3 - Tekstslide

Gezegde
NG = Het onderwerp is/wordt iets. Het belangrijkste ww heeft GEEN duidelijke betekenis.
Er is een aanvulling nodig: meestal een BN of ZN.

De docent is vandaag ziek.
gezegde = is ziek
Het belangrijkste ww noemen we hier een koppelwerkwoord. 

Slide 4 - Tekstslide

Gezegde
Koppelwerkwoord -> koppelt het onderwerp aan een eigenschap of kenmerk. 

Ik ben leraar op een middelbare school. 
ben = KWW 
leraar op een middelbare school = kenmerk

Slide 5 - Tekstslide

Gezegde
Hoe weet je of je een WG of een NG hebt?

Slide 6 - Tekstslide

Gezegde (stappenplan)
Stap 1: Zoek het bel.ww in de zin.
               1. Staat er een vdw in de zin? 
                   a. Ja -> Het vdw is het bel.ww.
                   b. Nee -> ga naar vraag 2.
                2. Staan er meer ww. in de zin?
                   a. Ja -> Het laatste ww is het bel.ww. (infinitief)
                   b. Nee -> Er is maar 1 ww, dus dat is bel.ww. (pv)

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het bel.ww?
Jente gaat vandaag logeren bij haar klasgenoot Katie.

Slide 8 - Open vraag

Wat is het bel.ww?
Tijn is erg verdrietig vandaag.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het bel.ww?
Evelien en Eloise hebben een taart gebakken voor de klas.

Slide 10 - Open vraag

Gezegde (stappenplan)
Stap 2: Heb ik een WG of een NG?
                1. Staat het bel.ww in het rijtje van de KWW?
                    (zijn-worden-blijven-blijken-lijken-schijnen)
                    a. Ja -> vraag 2
                    b. Nee -> Ik heb een WG. Alle ww in de zin horen erbij.
                2. Heeft het bel.ww een duidelijke betekenis?  
                     a. Ja -> Ik heb een WG. Alle ww in de zin horen erbij.
                     b. Nee-> Ik heb een NG. Ga naar stap 3.
TIP! Als je het KWW kunt vervangen voor een ander KWW dan heb je een NG.

Slide 11 - Tekstslide

Heb ik een NG of een WG?
Jente gaat vandaag logeren bij haar klasgenootje Katie.

Slide 12 - Open vraag

Heb ik een NG of een WG?
Tijn is erg verdrietig vandaag.

Slide 13 - Open vraag

Heb ik een WG of een NG?
Caro blijkt ziek te zijn vandaag.

Slide 14 - Open vraag

Gezegde (stappenplan)
Stap 3: Wat is het naamwoordelijke deel van het NG?
                1. Het NG bestaat uit PV + alle andere ww + nw-deel
                2. Nw-deel = kenmerk/ eigenschap van onderwerp.
                     Stel de vraag: WAT + PV + OND + alle ww. 
                     Het antwoord = nw-deel

Slide 15 - Tekstslide

Gezegde (stappenplan)
Voorbeeld:
Waarschijnlijk zullen de Spice Girls nog jaren beroemd blijven. 
bel. ww = blijven (staat in rijtje KWW en heeft geen duidelijke betekenis. Dus NG. 
Wat zullen de Spice Girls blijven? Antwoord = [beroemd] = nw-deel

Slide 16 - Tekstslide

Gezegde (stappenplan)
Voorbeeld:
Waarschijnlijk zal de zieke leerling thuis blijven. 
Bel.ww = blijven (staat in het rijtje van de KWW, maar heeft een duidelijke betekenis. Namelijk op een plek zijn. Dus ik heb een wg. 

Slide 17 - Tekstslide

Is dit een zin met een wg of ng?
Is die vrouw gevallen?
A
wg
B
ng

Slide 18 - Quizvraag

Is dit een zin met een ng of een wg?
Marcel is ziek
A
ng
B
wg

Slide 19 - Quizvraag

De bibliotheek bleek zeer bijzondere literaire werken te bezitten.
wg of ng?
A
wg
B
ng

Slide 20 - Quizvraag

Ik werd vanmorgen wakker gemaakt voor de online lessen
WG of NG?
A
WG
B
NG

Slide 21 - Quizvraag

NG of WG? Zij blijft hier wel wonen.
A
NG
B
WG

Slide 22 - Quizvraag

ng of een wg?
Vincent wordt later een autohandelaar.
A
ng
B
wg

Slide 23 - Quizvraag

WG of NG?
Patricia is gelukkig met haar nieuwe vriend.
A
WG = is
B
NG = is gelukkig
C
NG = Patricia is gelukkig
D
WG = is gelukkig

Slide 24 - Quizvraag

WG of NG?
Op scholen worden verschillende lessen gegeven.
A
NG = worden gegeven
B
NG = worden verschillende lessen gegeven
C
WG = gegeven
D
WG = worden gegeven

Slide 25 - Quizvraag

ng of wg?
Waren Hans en Grietje in het sprookje eigenlijk een tweeling?
A
Geen van beide
B
ng
C
wg
D
ng en wg

Slide 26 - Quizvraag

Wat klopt?
A
NG bestaat uit WG + HWW
B
NG bestaat uit WG + O
C
NG bestaat uit WG + naamwoordelijk deel
D
NG bestaat uit WG + werkwoordelijk deel

Slide 27 - Quizvraag

'zijn, worden, blijven, blijken, lijken en schijnen' noemen we
A
werkwoorden
B
zelfstandig werkwoorden
C
hulpwerkwoorden
D
koppelwerkwoorden

Slide 28 - Quizvraag

Welke werkwoorden zijn zelfstandig?
A
fietsen
B
hebben
C
zijn
D
stelen

Slide 29 - Quizvraag

Hoe noemen we deze werkwoorden met een duidelijke betekenis?
A
zelfstandige werkwoorden
B
hulpwerkwoorden
C
koppelwerkwoorden

Slide 30 - Quizvraag

Er kunnen meerdere koppelwerkwoorden in een zin staan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Een zin kan meerdere hulpwerkwoorden bevatten.
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quizvraag

Benoem de hulpwerkwoorden:

Ik heb dat altijd al willen kopen
A
heb
B
heb, willen
C
kopen
D
heb, willen, kopen

Slide 33 - Quizvraag

Hoeveel hulpwerkwoorden zitten er in deze zin:

Ik zou je graag hebben willen zien.



A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 34 - Quizvraag

Wat zijn de zelfstandige werkwoorden?

Op school mogen leerlingen nog altijd geen kauwgom eten.
A
mogen
B
eten
C
mogen eten

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Video

Slide 37 - Link

Samenvattend
WG --> onderwerp DOET iets / belangrijkste ww heeft duidelijke betekenis
NG --> onderwerp IS/WORDT iets / belangrijkste ww heeft geen duidelijke betekenis
Belangrijkste ww in WG --> ZWW
Belangrijkste ww in NG --> KWW
Alle andere ww in de zin --> HWW

Slide 38 - Tekstslide