3. Tijd, ruimte, thema, fictie beoordelen

Fictie
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Hoe gaat het met de boekendoos?
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

24 november


Neem je boekendoos mee

Slide 3 - Tekstslide

Perspectief
Een verhaal wordt altijd verteld vanuit het gezichtspunt van één of meerdere personages. Het perspectief bepaalt het beeld dat jij als lezer van de gebeurtenissen en een personage krijgt. 
ik-perspectief
personaal perspectief
auctoriale vertellen

Slide 4 - Tekstslide

Welk vertelperspectief?
Harry Potter draaide zich om in zijn dekentjes, maar werd niet wakker. Zijn kleine hand greep de brief beet en hij sliep verder, zonder te weten dat hij speciaal was, zonder te weten dat hij beroemd was, zonder te weten dat hij over een paar uur gewekt zou worden door het gekrijs van mevrouw Duffeling wanneer ze de voordeur opendeed om de lege melkflessen buiten te zetten en zonder te weten dat hij de komende weken aan één stuk door gepord en geknepen zou worden door zijn neef Dirk... 

Slide 5 - Tekstslide

Auctoriaal / alwetend vertelperspectief
Harry Potter draaide zich om in zijn dekentjes, maar werd niet wakker. Zijn kleine hand greep de brief beet en hij sliep verder, zonder te weten dat hij speciaal was, zonder te weten dat hij beroemd was, zonder te weten dat hij over een paar uur gewekt zou worden door het gekrijs van mevrouw Duffeling wanneer ze de voordeur opendeed om de lege melkflessen buiten te zetten en zonder te weten dat hij de komende weken aan één stuk door gepord en geknepen zou worden door zijn neef Dirk... 

Slide 6 - Tekstslide

Setting
De plaats, tijd en omstandigheden die de achtergrond vormen waartegen het verhaal zich afspeelt:
  • plaats: land, stad, dorp, enz.
  • tijd: historische tijd, maand, jaargetijde, enz.
  • omstandigheden: hongerwinter, vakantie, opstand, enz. 

Slide 7 - Tekstslide

Ruimte

De ruimte geeft aan waar het verhaal zich afspeelt (gebouwen, landen, plaatsen, kamers, streken).

Ook het klimaat (het weer) is onderdeel van de ruimte.


Slide 8 - Tekstslide

Welke functie heeft de ruimte?

Slide 9 - Tekstslide

Functies van een ruimte
Een uitgebreide plaatsbeschrijving.
Zorgt voor sfeer.
Info geven over een personage.
Zorgen voor spanning.

Slide 10 - Tekstslide





Vertelde tijd  

De vertelde tijd is de tijd die voorbij gaat in het verhaal 

(bv; Het verhaal begint op 1 januari en eindigt eind maart. De vertelde tijd is drie maanden). 





Slide 11 - Tekstslide

Tijdvertraging
Bij een spannend stukje uit een boek begint de schrijver alles uitgebreid te vertellen. Hij vertraagt de tijd. Zo houd je de spanning erin. 

Slide 12 - Tekstslide

Tijdversnelling
De schrijver slaat stukjes over.
Dit kan je zien aan woorden, zoals: De volgende dag, een paar uur later, toen. 

Slide 13 - Tekstslide





Tijdversnelling of -vertraging?
De deurbel, tweemaal: eerst kort en aarzelend, dan lang en nadrukkelijk. Het snerpende geluid joeg de Noorse boskatten elke keer weer de stuipen op het lijf, en deed ze alle kanten uit stuiven om een goed heenkomen te zoeken – reden voor Mirjam om op weekdagen ’s morgens wanneer de postbode kon aanbellen met een pakje, de elektrische schel vaak af te zetten. De katten gingen voor alles. Vandaag, zondag was de kans op aanbellen vrijwel nihil, zeker nu het nog zo vroeg in de ochtend was, dus had ze de stekker in het contact gelaten.
Het eerste belletje klonk alsof een vinger geen houvast op de knop had kunnen vinden.





Slide 14 - Tekstslide

Thema en motief

  • Thema: diepere bedoeling van een tekst. Dat waarover een schrijver de lezer aan het denken wil zetten.
  • Motieven: verhaalelementen die steeds terugkeren en het thema ondersteunen.

Slide 15 - Tekstslide

Een verhaal beoordelen

Slide 16 - Tekstslide

Oordeel
Een oordeel over een boek bestaat uit:
~ mening: 'ik vind...'
~ argumenten: uitspraken waarmee je uitlegt waarom je dat vindt.

Slide 17 - Tekstslide

Welke zin bevat argumenten?
1. 'Ik vond het een leuk boek. Jammer dat het uit is.'
2. 'Ik vond het een leuk boek. De personages waren erg geloofwaardig en het verhaal zat goed in elkaar.'
A
1
B
2

Slide 18 - Quizvraag

Waarop kun je een boek beoordelen? 

Slide 19 - Tekstslide

Waarop kun je een boek beoordelen? 

personen
gebeurtenissen
opbouw
taalgebruik

Slide 20 - Tekstslide

Personen.
Kon je je goed inleven in de hoofdpersoon?
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Gebeurtenissen.
Heeft het boek je aan het denken gezet?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Opbouw.
Vond je het verhaal spannend?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Taalgebruik.
Was het taalgebruik beeldend: kon je voor je zien wat de schrijver bedoelde?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Poll

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide