Woordenschat en spellen

Woordenschat 3F
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1-3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat 3F

Slide 1 - Tekstslide

1. Eufemisme
Een eufemisme is een stijlfiguur waarmee iets mooier, vriendelijker en/of minder onaangenaam wordt voorgesteld dan het in werkelijkheid is. Verbind een cijfer met de juiste letter.

Slide 2 - Tekstslide

Prijscorrectie
vomeren
Anders begaafd
ruimen
Inactief
werkloos
gehandicapt
prijsverhoging
braken
afmaken van vee

Slide 3 - Sleepvraag

2. Contaminatie

Als je twee woorden of uitdrukkingen ten onrechte vermengt, spreek je van een contaminatie.
Voorbeelden:
Deze computer kost duur. (kost veel of is duur)
Ik zal dat nachecken. (nakijken of checken)
Noteer A. de contaminatie B. de delen waaruit de contaminatie is uit samengesteld.
Voorbeeld: We hebben soep even snel opgeconsumeerd.
A= opgeconsumeerd B= opeten en consumeren


Slide 4 - Tekstslide

We zullen de wond goed moeten ontreinigen.

Slide 5 - Open vraag

De conrector zou dat wel even nachecken.

Slide 6 - Open vraag

Volgens mijn mening kan dit niet langer.

Slide 7 - Open vraag

Jij zal dat overnieuw moeten maken.

Slide 8 - Open vraag

3. Functiewoorden
Woorden die de functie van een tekstgedeelte weergeven. Wat betekenen de functiewoorden? Kies de juiste betekenis.

Slide 9 - Tekstslide

Aanleiding
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
B
Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel
D
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.

Slide 10 - Quizvraag

Constatering
A
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
B
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel
D
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip

Slide 11 - Quizvraag

Relativering
A
Overtuigen dat de waarnemingen juist zijn.
B
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
C
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver

Slide 12 - Quizvraag

Definitie
A
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
B
Nadenken over wat het beste is.
C
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
D
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip

Slide 13 - Quizvraag

Tegenwerping
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
B
Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander
C
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging

Slide 14 - Quizvraag

Weerlegging
A
Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
B
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen
C
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
D
Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp

Slide 15 - Quizvraag

Nuancering
A
Voorwaarde of beperking bij een toezegging
B
Nadenken over wat het beste is.
C
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
D
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.

Slide 16 - Quizvraag

Probleemstelling
A
Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen
B
Vaststelling van een feit of verschijnsel
C
Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken
D
Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Slide 17 - Quizvraag

Anekdote
A
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
B
Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
C
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
D
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.

Slide 18 - Quizvraag

Wanneer ........ die verhuisauto eindelijk eens in beweging?
A
komt
B
komp
C
kompt
D
komd

Slide 19 - Quizvraag

Als mijn fiets niet goed is ........ , maakt hij kraakgeluiden.
A
afgestelt
B
afgesteld

Slide 20 - Quizvraag

Ik ben dol op zoete ........ .
A
dinggen
B
dingen

Slide 21 - Quizvraag

Het team speelde zowel ........ als basketbal.
A
volliebal
B
voliebal
C
volleybal
D
voleybal

Slide 22 - Quizvraag

Dat droge ........ brandt goed.
A
houdt
B
hou
C
hout
D
houd

Slide 23 - Quizvraag

Ik heb mijn boek niet meer ........ .
A
terug gevonden
B
teruggevonden
C
geterugvonden

Slide 24 - Quizvraag

Het ........ is geopend vanaf 19.00 uur.


A
feessterrein
B
feesterrein
C
feestterrein

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Die bewaker ........ je voortdurend in het vizier.


A
houd
B
houdt
C
houw
D
hout

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent "in het vizier houden"?

Slide 28 - Open vraag

Het dorp bevond zich precies tussen twee ........ .
A
aanvalslinie's
B
aanvalslinies

Slide 29 - Quizvraag

Wat betekent "aanvalslinies"?

Slide 30 - Open vraag

Bij een ........ is de prijs vaak erg aantrekkelijk.
A
last-minute boeking
B
last minuteboeking
C
lastminuteboeking
D
lastminute boeking

Slide 31 - Quizvraag

De ........ van bazen en chefs is belangrijk in dit bedrijf.


A
hirarchie
B
hierarchie
C
hiriërarchie
D
hiërarchie

Slide 32 - Quizvraag

Wat betekent "hiërarchie"?

Slide 33 - Open vraag

........ je de sleutel kwijt zijn, dan kun je altijd bij mij aanbellen.


A
Mocht
B
Moogt
C
Mag
D
Mogt

Slide 34 - Quizvraag

In dit laboratorium hebben ze een schaap ........ .
A
gekloont
B
gekloond

Slide 35 - Quizvraag

Wat betekent "klonen"?

Slide 36 - Open vraag

Wat bezielt ........ dat je zo raar reageert?
A
jouw
B
jou

Slide 37 - Quizvraag

Wat betekent "bezielen"?

Slide 38 - Open vraag

Na de aanrijding was de auto ........ .




A
totalloss
B
total loss
C
totallos
D
totaal loss

Slide 39 - Quizvraag

Niemand wist hoe het antwoord ........ op de lastige quizvraag.
A
luide
B
luidde

Slide 40 - Quizvraag

Het zomerverblijf staat op een mooie ........ .
A
lokatie
B
locatie

Slide 41 - Quizvraag

De gemeente voert een speciaal beleid ........ jongeren.
A
ten aanzien van
B
ter aanzien van
C
te aanzien van

Slide 42 - Quizvraag

Hoe kort je "ten aanzien van" af?
A
TAV
B
T.A.V.
C
T.a.v.
D
t.a.v.

Slide 43 - Quizvraag

Wat betekent "m.b.t."?

Slide 44 - Open vraag

Wat betekent "i.o.v."?

Slide 45 - Open vraag

Onze huisdieren hebben ........ last van de warmte.
A
allen
B
alle

Slide 46 - Quizvraag

Ik heb een paar ........ boeken op de kast staan.
A
volumineuse
B
volumeneuze
C
volumineuze
D
volumeneuse

Slide 47 - Quizvraag

Wat betekent "volumineuze"?

Slide 48 - Open vraag

Als je je gaat afvragen waarom je wakker ligt, beland je in een ........ cirkel van slapeloosheid.
A
fysieuze
B
vicieuze
C
visieuse
D
fycieuse

Slide 49 - Quizvraag

Wat betekent "vicieuze cirkel"?

Slide 50 - Open vraag

Een paar jaar geleden had ik nog nooit ........ . Nu doe ik het elke dag.
A
ge-Whatsappt
B
ge-Whatsapped
C
gewhatsapped
D
gewhatsappt

Slide 51 - Quizvraag

Hoeveel Nederlanders maakten in 2020 dagelijks gebruik van Whatsapp?

Slide 52 - Open vraag

Slide 53 - Tekstslide