Eerste les KDMZK

Eerste les
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Fysiologie en anatomieMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Eerste les

Slide 1 - Tekstslide

Opbouw lessen
- Boek: Anatomie & fysiologie (Basiswerk AG), is ingescand
- Meestal uitleg via Lessonup of ppt over een onderwerp
 - Opdrachten worden wekelijks gegeven per mail, opdrachten zelfstandig maken en vragen vaak een onderzoekende houding
- Antwoorden worden wekelijks gegeven per mail
- Toets na ieder hoofdstuk/iedere 2 hoofdstukken
- Na iedere toets overleg met Melanie over houding en resultaat

Slide 2 - Tekstslide

Hoeveel cellen telt je lichaam?
A
65 duizend
B
65 miljoen
C
65 miljard
D
65 biljoen

Slide 3 - Quizvraag

Welke menselijke cel is de grootste?
A
een spiercel
B
een eicel
C
een botcel
D
een rode bloedcel

Slide 4 - Quizvraag

Welke cellen zijn zenuwcellen?
A
B
C
D

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen telt elke cel?
A
92
B
46
C
23
D
2

Slide 6 - Quizvraag

Wat zit er binnen in de cel?
A
niets
B
alleen water
C
organellen
D
alleen de celkern

Slide 7 - Quizvraag

Van cellen naar orgaanstelsels

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Cellen
  • De cel is de kleinste levende eenheid
  • De cel bestaat uit een celmembraan, vocht en celorganellen
  • Chromosomen laten de cel weten wat het moet doen
  • Door celdeling kan de cel zich reproduceren

Slide 10 - Tekstslide

Celmembraan
  • dubbelwandig
  • half-doorlaatbaar (semipermeabel)
  • eiwitten met een transportfunctie
  • eiwitten met een signaalfunctie

Slide 11 - Tekstslide

Transport
  • zuurstof en kooldioxide gaan door drukverschil door de celmembraan
  • kost de cel geen moeite (passief transport)
  • deze vorm van transport heet diffusie

Slide 12 - Tekstslide

Transport
  • water gaat door drukverschil door de celmembraan
  • kost de cel geen moeite (passief transport)
  • deze vorm van transport heet osmose

Slide 13 - Tekstslide

Transport
  • alle andere (grotere) stoffen kunnen niet door de celmembraan
  • membraaneiwitten regelen de in- en uitlaat
  • kost de cel wel moeite (actief transport)
  • actief transport kan alleen plaatsvinden als de cel genoeg energie heeft

Slide 14 - Tekstslide

Signaal
Membraaneiwitten met een signaalfunctie dienen als zintuigen van de cel en zorgen voor...
  • de lichaamseigen cel herkenning
  • communiceren met andere cellen
  • het doorgeven van signaalstoffen (hormonen)

Slide 15 - Tekstslide

Celorganellen
Celorganellen zijn kleine onderdelen van de cel. Ze helpen de cel zijn taak goed uit te voeren:
  • de juiste instructies geven (celkern)
  • energie opwekken
  • stoffen opbouwen die de cel nodig heeft en afbreken waar de cel vanaf moet: stofwisseling (metabolisme)

Slide 16 - Tekstslide

Celkern
  • de celkern is dubbelwandig
  • binnen bevindt zich het erfelijk materiaal
  • alle lichaamscellen hebben 46 chromosomen
  • een eigenschap wordt bepaald door één of meerdere genen van een chromosoom
  • chromosomen zijn opgebouwd uit lange ketens met moleculen (DNA), die coderen voor eiwitten
  • eiwitten geven de cel zijn instructies

Slide 17 - Tekstslide

Celdeling
Nieuwe cellen heb je nodig om te kunnen...
  • groeien
  • ontwikkelen
  • herstellen
  • voortplanten

Slide 18 - Tekstslide

Celdeling
Cellen delen zich door een exacte kopie van zichzelf te maken. Hierdoor heeft de dochtercel identieke eigenschappen als de moedercel.

Deze celdeling wordt mitose genoemd.

Slide 19 - Tekstslide

Celdeling
Celdeling

Slide 20 - Tekstslide

Celfuncties
Ieder mens begint als bevruchte eicel.
Door celdeling ontstaat er een klompje cellen.
In dit klompje worden drie rijen cellen gevormd; elk met een eigen doel.
  1. maken van huid en zenuwen
  2. maken van botten, spieren en bloed
  3. maken van organen

Slide 21 - Tekstslide

Celfuncties
Elke lichaamscel voert één van deze vier functies uit...
  • bedekken
  • steunen
  • bewegen
  • reageren

Slide 22 - Tekstslide