In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Lezen
Hoofdstuk 2
Je leert verbanden signaalwoorden.
Open je boek op bladzijde 52
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Herhaling signaalwoorden en teksverbanden
Opdracht 1 t/m 3 maken en bespreken
Gezamenlijk afsluiten
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoord
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s.
Slide 3 - Tekstslide
Opsommend verband
Bovendien, daarnaast, en, niet alleen ... (maar) ook, om te beginnen, ook (nog), ten eerst, ten slotte, verder, vervolgens.
Slide 4 - Tekstslide
Tegenstellend verband
Aan de ene kant ... aan de andere kant, tegenover, daarentegen, echter, hoewel, maar, ofschoon, toch.
Slide 5 - Tekstslide
Redengevend verband
Daarom, dankzij, de reden hiervoor is, dus, immers, namelijk, omdat, want.
Let op: bij een redengevend verband heeft de mens invloed!
Slide 6 - Tekstslide
Oorzakelijk verband
Als gevolg van, daardoor, dankzij, dat komt door, doordat, dus, het gevolg is, vanwege, waardoor, zodat.
Let op: bij een oorzaak heeft de mens geen invloed!
Slide 7 - Tekstslide
Toelichtend
voorbeeldgevend verband
Als, bijvoorbeeld, denk (maar) aan, neem nou, zo, zoals.
Slide 8 - Tekstslide
Vergelijkend verband
Evenals, in vergelijking met, even/net (zo) ... als, zoals.
Vergrotende trap: meer/groter/beter etc. dan
Slide 9 - Tekstslide
Doel – middelverband
Daarmee, door middel van, met behulp van, om te,
opdat ( = met het doel dat), met de bedoeling, met, daartoe.
Slide 10 - Tekstslide
Voorwaardelijk verband
Als, wanneer, tenzij, in (voor) het geval dat
Slide 11 - Tekstslide
Chronologisch (tijd) verband
Daarna, dan, eerst, inmiddels, intussen, later, nadat, nu, ooit, terwijl, toen, uiteindelijk, vervolgens, voordat, in 2024.
Slide 12 - Tekstslide
Concluderend verband
Al met al, concluderend, dus, daarom, dat houdt in.
Slide 13 - Tekstslide
Samenvattend verband
Samengevat, kortom, dus, al met al, met andere woorden.
Slide 14 - Tekstslide
Aan de slag
Maak nu opdracht 1 t/m 3 (p. 53 t/m 55)
Slide 15 - Tekstslide
Controleren
Maak een zin met een signaalwoord.
Welk tekstverband hoort erbij?
Slide 16 - Tekstslide
Planning
Terugblik vorige les
Opdracht 1 t/m 3 bespreken
Opdracht 4 en 5 maken en bespreken
Gezamenlijk afsluiten
Slide 17 - Tekstslide
Tekst 2: Griend in Thailand dood door 80 stukken
plastic in maag
2. Wat is een griend?
In alinea 3 staat:
[3] Volgens de Thaise kustwacht dacht de walvis waarschijnlijk dat het plastic eten was.
Opdr. 3 (p. 54)
Slide 18 - Tekstslide
3. In alinea 3 staan oorzaken en gevolgen. Vul in:
... → de griend eet plastic → ... → de griend kan niet meer jagen.
de griend denkt dat plastic eten is → de griend eet plastic → de griend wordt ziek → de griend kan niet meer jagen.
Opdr. 3 (p. 54)
Slide 19 - Tekstslide
4. Boven alinea 4 staat ‘Grootverbruik’.
Alinea 4 gaat over grootverbruik van
plastic tasjes / grote aantallen zeedieren
plastic tasjes / grote aantallen zeedieren
Opdr. 3 (p. 54)
Slide 20 - Tekstslide
5. Het doel van de Thaise autoriteiten (al. 4) is ...
Het middel is ...
Het doel is dat de mensen minder plastic tasjes gebruiken (gaan voor herbruikbare tassen).
Het middel is een actie.
Opdr. 3 (p. 54)
[4] Thailand is een van de grootste gebruikers van plastic tasjes ter wereld. Elk jaar komen grote aantallen zeedieren als gevolg van het plastic in zee om het leven. Daarom zijn de Thaise autoriteiten een actie begonnen om mensen ervan te overtuigen minder plastic tasjes te gebruiken en te gaan voor herbruikbare tassen.
Slide 21 - Tekstslide
Bekijk de afbeelding . De zinnen hieronder leggen uit wat er met de afbeelding bedoeld wordt. Vul de zinnen aan.
Mensen kunnen plastic in hun lichaam krijgen. Dat komt doordat kleine vissen microplastic eten. Daarna eten .. de ... op. Tenslotte eten .. de ... op.
Mensen kunnen plastic in hun lichaam krijgen. Dat komt doordat kleine vissen microplastic eten. Daarna eten grote vissen de kleine vissen op. Tenslotte eten mensen de grote vissen op.
Opdr. 3 (p. 54)
Slide 22 - Tekstslide
7. Onderstreep de zin in alinea 5 die past bij de
afbeelding van vraag 6.
Het plastic bereikt via de voedselketen ook de mens.
Opdr. 3 (p. 55)
[5] Elk jaar komt er zo’n acht miljoen ton aan plastic in de zeeën en oceanen terecht, bleek in december uit onderzoek van de Verenigde Naties. Het gaat dan niet alleen om tassen, maar bijvoorbeeld ook om flesjes, verpakkingen en andere rommel. De VN zegt dat het bedreigend en zelfs dodelijk is voor het leven in zee. Het plastic bereikt via de voedselketen ook de mens.
Slide 23 - Tekstslide
Lees de kadertekst onder tekst 2. Wat is de bedoeling van de tekst onder tekst 2? De schrijver wil
Opdr. 3 (p. 55)
A
een paar leuke weetjes over plasticsoep vertellen.
B
informatie geven over de hoeveelheid plastic die mensen gebruiken.
C
je overhalen om zelf te helpen de plasticsoep te verminderen.
D
je overtuigen van zijn mening over de plasticsoep.
Slide 24 - Quizvraag
Planning
Terugblik vorige les
Opdracht 4 en 5 bespreken
Gezamenlijk afsluiten
Slide 25 - Tekstslide
Opdracht 5
Lees tekst 4.
Knakken met de vingers: een gevaarlijke gewoonte
Slide 26 - Tekstslide
2. Wat betekenen de volgende woorden uit de tekst?
voldoening = tevreden gevoel
zit tussen de oren = heeft geen lichamelijke oorzaak
onaangenaam = vervelend
associëren met = in verband brengen met
aandoeningen = ziektes
tic = beweging die je steeds maakt zonder dat je het wilt
Opdr. 5 (p. 57)
Slide 27 - Tekstslide
3. Onderstreep de twee vragen die in alinea 1 worden gesteld.
Het antwoord op de eerste vraag staat in alinea ...
Het antwoord op de eerste vraag staat in alinea 2
Opdr. 5 (p. 57)
Slide 28 - Tekstslide
4. Welke zin vat alinea 3 het beste samen? Knakken met je vingers
Opdr. 5 (p. 57)
A
is een slechte gewoonte
B
is gezond
C
is niet slecht, maar ook niet goed
D
kan leiden tot ontwrichting en artrose
Slide 29 - Quizvraag
5. Wat is het verband tussen alinea 4 en 5? Alinea 4 en 5 vormen samen een
Opdr. 5 (p. 57)
A
opsomming
B
tegenstelling
C
vergelijking
D
doel en middel
Slide 30 - Quizvraag
6. De oorzaak van een ‘triggerfinger’ (al. 5) is
Opdr. 5 (p. 57)
A
dat de botten tegen elkaar schuren.
B
dat de pees te weinig ruimte heeft.
C
een klikje in de vinger.
D
een tic waardoor iemand voortdurend met zijn vingers knakt.
Slide 31 - Quizvraag
7. Onderstreep het signaalwoord voor conclusie in
alinea 6 aan.
Kortom
Opdr. 3 (p. 55)
[6] Wanneer iemand hier lang mee blijft rondlopen, kan het gebeuren dat de vinger uiteindelijk helemaal niet meer kan strekken. ‘Er zijn meer van dit soort aandoeningen, maar het komt veel minder voor dan het onschuldig opzettelijk knakken van de vinger’, aldus The. Kortom: het knakken van de vingers is een tic, al dan niet een verslaving. En voor sommigen een heel irritante. The: ‘Maar een beetje zelf knakken met de vingers kan geen kwaad. Ik doe het ook wel eens.’
Slide 32 - Tekstslide
8. Welke zin geeft het beste de hoofdgedachte van deze tekst weer?
Opdr. 5 (p. 57)
A
Bijna iedereen kent wel iemand die geregeld tegen de knokkels duwt of aan de vingers trekt om deze te knakken.
B
De voldoening die je voelt bij het kraken van de vingers, zit dus vooral tussen de oren.
C
Er zijn enkele gevallen van ‘knakkende vingers’ die wel tot problemen kunnen leiden.
D
‘Maar een beetje zelf knakken met de vingers kan geen kwaad. '