6.4 deel 2 H3B, Oogafwijkingen

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Pak je spullen:                                

Slide 3 - Tekstslide

Wat we gaan doen:
Nakijken vraag 33
 herhalen 6.1 t/m 6.4
Aan de slag met de rest van de opdrachten van  H6.4 

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 33 blz. 192

Slide 5 - Tekstslide

Beeldvorming bij een positieve lens

Slide 6 - Tekstslide

Doel van deze les
  • Je kunt uitleggen waarom een ooglens boller moet worden om voorwerpen dichter bij scherp te stellen.

  • Je kunt uitleggen wat er gebeurt met de nabijheidspunten en vertepunten bij de oogwijkingen oudziendheid, verziendheid en bijziendheid.

Slide 7 - Tekstslide

Bolle lenzen hebben twee brandpunten.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een constructieregel bij het construeren van beelden?
A
Lichtstralen die vanuit een punt vertrekken komen samen in een punt.
B
Lichtstralen die door het midden van de lens gaan worden niet gebroken.
C
Lichtstralen die door de lens gaan worden altijd gebroken.
D
Lichtstralen die evenwijdig op de lens vallen breken door het brandpunt.

Slide 9 - Quizvraag

Welke lenzen zijn bol?
A
1 en 2
B
2 en 3
C
3 en 4
D
2 en 4

Slide 10 - Quizvraag

Bolle lenzen zijn
A
positief en divergerend
B
negatief en divergerend
C
negatief en convergerend
D
positief en convergerend

Slide 11 - Quizvraag

Hoek van inval

Hoek van breking

Hoek van terugkaatsing

Normaal

Grensvlak 
Sleep de juiste symbolen naar de juiste plek.
Er geldt hier
breking...
i
r
n
t
... van de normaal af.
... naar de normaal toe.
gv

Slide 12 - Sleepvraag

Met welke formule bereken je de vergroting bij een lens
A
N = Lb/Lv
B
N = Lv/Lb
C
N = Lb x Lv
D
N = 1/f

Slide 13 - Quizvraag

Hoe groot is in de
linker tekening
de vergroting?
A
0,5
B
1
C
2
D
0

Slide 14 - Quizvraag

Welk(e) antwoord(en) hoort/horen bij het nabijheidspunt?
A
De beeldafstand als je zo dichtbij mogelijk scherp ziet.
B
Punt dichtste bij je oog waar je nog scherp kunt zien.
C
De voorwerpsafstand als je zo dichtbij mogelijk scherp ziet.
D
De afstand van de ooglens tot het netvlies.

Slide 15 - Quizvraag

Welk(e) antwoord(en) hoort/horen bij het vertepunt?
A
De voorwerpsafstand als je zo verweg mogelijk scherp ziet.
B
Bij een gezond oog is dat oneindig ver weg.
C
De verste ster die je nog kunt waarnemen.
D
Het punt het verste weg waar je nog scherp kunt zien.

Slide 16 - Quizvraag

Wat is een geaccomodeerd oog?
A
Een oog dat dichtbij heeft scherpgesteld.
B
Een oog dat ontspannen ver weg scherp ziet.
C
Een aangespannen oogspier met bolle lens.
D
Een oog dat aangepast is met een contactlens of bril.

Slide 17 - Quizvraag

Nabijheidspunt

Slide 18 - Tekstslide

Nabijheidspunt
Het punt het dichtste bij wat
je nog scherp kan zien heet
het nabijheidspunt.
jong persoon : ongeveer op 10 cm voor oog
Als je nabijheidspunt verder ligt dan 25 cm van je oog heb je een bril nodig om te kunnen lezen. 


Slide 19 - Tekstslide

Vertepunt

Als je oogspieren zijn ontspannen 
kun je ver kijken, de lens is plat.
Het verste punt wat je kunt zien
heet het vertepunt.

Slide 20 - Tekstslide

Doorsnede van een oog

Slide 21 - Tekstslide

Ver weg kijken
is dus het meest ontspannen
voor de oogspier!

Slide 22 - Tekstslide

De oogspieren zijn ontspannen als je in de verte kijkt!

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Iemand die verziend is:
A
ziet dichtbij goed
B
ziet veraf goed
C
heeft een bril met holle lenzen nodig
D
heeft altijd bruine ogen

Slide 25 - Quizvraag

Iemand die 'bijziend' is die
A
kan dichtbij niet goed zien, veraf wel.
B
kan veraf niet goed zien, dichtbij wel.
C
ziet dingen die er niet zijn
D
Is goed in dingen te voorspellen

Slide 26 - Quizvraag

Verziend: oogbol te kort/lens te zwak

Slide 27 - Tekstslide

Bijziend: oogbol te lang/lens te sterk

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

oogafwijking
oogbol
ooglens
brillenglas
dichtbij is onscherp
veraf is onscherp
Vul het schema over verziend, bijziend en een mindere soepele lens.
te kort
bol
bijziend
te bol
te plat
te lang
verziend
hol

Slide 30 - Sleepvraag

Oudziend
  • Ooglens is minder elastisch
  • Je kunt niet goed meer accomoderen.
  • Je hebt een positieve lens nodig (leesbril)

Slide 31 - Tekstslide

Lenssterkte

Slide 32 - Tekstslide

Een bolle lens heeft een brandpuntsafstand van 0,25 m. Bereken de lenssterkte in dpt.

Slide 33 - Open vraag

aan de slag:
Opgaven:
40 t/m 42 & 46 t/m 48 en 53
blz. 196


Slide 34 - Tekstslide