In de bovenstaande tekst is er sprake van een argumentatiestructuur met nevenschikkende én onderschikkende argumentatie.
a Welke twee vormen van nevenschikkende argumentatie zijn er? (2 p) R
>> Het is een R-vraag, dus?
Het antwoord vind je niet in de tekst, maar je moet dit leren!
afhankelijk (1 p) en onafhankelijk (1 p)
Slide 4 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Lees tekst 1
Vraag 1.
b Leg uit wat het verschil is tussen deze twee vormen van nevenschikkende argumentatie. (2 p) R
>> Weer een R-vraag. Tekst is dus niet nodig.
Bij afhankelijke argumentatie gebruik je argumenten die je niet los van elkaar kunt zien. (1 p)
Bij onafhankelijke argumentatie kunnen de argumenten wel los gebruikt worden. (1 p)
Slide 5 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Lees tekst 1
Vraag 1.
c Van welke vorm van nevenschikkende argumentatie is er sprake in de bovenstaande tekst? (1 p) T1
>> Nu is de tekst wel nodig. Lees de tekst.
onafhankelijk, want de argumenten zijn allemaal los van elkaar.
Slide 6 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Schrijf op je blad:
Denk je dat je vraag 1a, 1b en 1c goed had?
Begrijp je de vraag (nu)?
Slide 7 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 2 (5p)
Werk de argumentatiestructuur van de bovenstaande tekst uit in een schema. Gebruik pijlen om de onderlinge samenhang aan te geven tussen standpunt, argumenten en subargumenten.
Lees alinea 2.
Gezonde voeding is amper een thema in de verkiezingen.
>> zoek dus argumenten waarom 'gezonde voeding' geen thema is in de verkiezingen.
Veelgemaakte fout:
Argument 1: Nederland zou koploper moeten zijn op het gebied van gezonde en duurzame voeding >> maar:
Dit is het omgekeerde: 'gezonde voeding' wel in verkiezingen.
Slide 8 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Lees alinea 2 door en zoek naar argumenten waarom 'gezonde voeding' niet bij verkiezingen genoemd wordt.
Slide 9 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Slide 10 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Schrijf op je blad:
Denk je dat je vraag 2 goed had?
Begrijp je de vraag (nu)?
Slide 11 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 3
Stelling: ‘Schooluniformen moeten worden verplicht.’
Bedenk een onderschikkende argumentatie waarmee je bovenstaande stelling kunt
onderbouwen. (2 p) I
>> Bedenk dit zelf, maar met bovenstaande stelling.
>> En met een onderschikkende structuur.
Slide 12 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Schrijf op je blad:
Denk je dat je vraag 3 goed had?
Begrijp je de vraag (nu)?
Slide 13 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 4
a Bedenk een drogreden waarmee je op de stelling uit vraag 3 zou kunnen reageren. (1p) I
b Benoem welke drogreden je hebt gebruikt. (1p)
>> Je kunt antwoord b. alleen goed hebben als die past bij a.
Slide 14 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Schrijf op je blad:
Denk je dat je vraag 4 goed had?
Begrijp je de vraag (nu)?
Slide 15 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 5
a Wat is het standpunt van minister-president Rutte? (1 p) T1
>> lees tekst 2
>> standpunt = mening
>> zoeken naar mening van Rutte
dat excuses voor het slavernijverleden niet nodig zijn
excuses zijn niet nodig >> niet voldoende genoeg
Slide 16 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 5
b Van welk soort argumentatieschema maakt Rutte gebruik in zijn redenering? (1 p) T1
>> argumentatieschema
>> er zijn 3 soorten schema's: kenmerken, vergelijking en causaliteit.
argumentatie op basis van causaliteit / oorzaak en gevolg
Slide 17 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Schrijf op je blad:
Denk je dat je vraag 5a, 5b goed had?
Begrijp je de vraag (nu)?
Slide 18 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 6
Gert-Jan Segers verdedigt Ruttes standpunt dat excuses over het slavernijverleden niet nodig zijn.
a Welk argument geeft Segers hiervoor? (1 p) T1
>> Ga op zoek naar waar in de tekst 'Segers' staat.
Wij vragen de Spanjaarden ook geen excuses voor de Tachtigjarige oorlog.
Slide 19 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 6
b Van welk soort drogreden maakt Segers in alinea 4 gebruik? Kies uit: autoriteitsargument, vals dilemma, overhaaste generalisatie, verkeerde vergelijking, ontduiken van de bewijslast, bespelen van het publiek. (1 p) T1
>> Lees je antwoord bij 6a, kies dan de drogreden die erbij past.
verkeerde vergelijking
Slide 20 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Schrijf op je blad:
Denk je dat je vraag 6a, 6b goed had?
Begrijp je de vraag (nu)?
Slide 21 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 7
In tekst 2 reageert de auteur op de redeneringen van zowel Rutte als Segers. Reageert hij met tegenargumenten of met weerleggingen? Leg je antwoord uit. (2 p) T2
>> Je moet het verschil kennen tussen een tegenargument en een weerlegging.
>> Leg eerst uit wat een tegenargument is.
Tegenargument: Een argument tegen het standpunt in.
>> Leg dan uit wat een weerlegging is.
Weerlegging: Een uitleg waarmee je het eerder gebruikte argument ontkracht / afzwakt.
Slide 22 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 7
In tekst 2 reageert de auteur op de redeneringen van zowel Rutte als Segers. Reageert hij met tegenargumenten of met weerleggingen? Leg je antwoord uit. (2 p) T2
>> Let op: de vraag is 2 punten waard én je moet je antwoord uitleggen.
>> minstens 1 punt voor de uitleg.
De auteur reageert met weerleggingen (1 p), want de auteur reageert beide keren op de gebruikte argumenten. (1 p)
Slide 23 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Schrijf op je blad:
Denk je dat je vraag 7 goed had?
Begrijp je de vraag (nu)?
Slide 24 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 8
Lees tekst 3
Wat is het onderwerp van tekst 3? (1 p) T2
>> Voor deze vraag moet je eerst de tekst gelezen hebben, dus lezen maar!
Salaris(verhoging) van de koning
Slide 25 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Schrijf op je blad:
Denk je dat je vraag 8 goed had?
Begrijp je de vraag (nu)?
Slide 26 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 9a
a Noem twee verschillende signaalwoorden uit alinea 4. (1 p) T1
>> Zoek naar signaalwoorden in alinea 4.
>> Let op: 1p voor 2 juiste signaalwoorden!
Als/ ook / desondanks
Slide 27 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 9b
b Welke twee tekstverbanden horen er bij deze signaalwoorden? (1 p) T1
>> let op: verbind de signaalwoorden aan de tekstverbanden of schrijf de tekstverbanden in dezelfde volgorde als de signaalwoorden.
>> Let op: 1 punt voor 2 juiste tekverbanden.
voorwaarde / opsomming / tegenstelling
Slide 28 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Schrijf op je blad:
Denk je dat je vraag 9ab goed had?
Begrijp je de vraag (nu)?
Slide 29 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 10a
In alinea 2 reageert Geert Wilders op de salarisverhoging van de koning.
a Wat is zijn standpunt? (1 p) T1
De koning moet de verhoging teruggeven. (Of: De verhoging van het inkomen van de koning is niet terecht.
Slide 30 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 10b
b Wat is zijn belangrijkste argument bij dit standpunt? (1 p) T1
Veel mensen gaan erop achteruit / niet vooruit, maar de koning wel.
Slide 31 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 10c
c Van welk argumentatieschema maakt Geert Wilders hierbij gebruik? (1 p) T1
>> Let op: argumentatieschema, dus kijk bij vraag 5b:
>> er zijn 3 soorten schema's: kenmerken, vergelijking en causaliteit.
argumentatie op basis van vergelijking
Slide 32 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Schrijf op je blad:
Denk je dat je vraag 10abc goed had?
Begrijp je de vraag (nu)?
Slide 33 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 11a
a Wat is het verschil tussen een feitelijke en een waarderende uitspraak? (1 p) R
>> R-vraag, dus dit is een leervraag en heb je geen tekst bij nodig.
Van een feitelijke uitspraak is (objectief) vast te stellen of hij waar is. Een waarderende uitspraak bevat een mening/waardering, en is dus subjectief.
Slide 34 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 11b
b Noteer een waarderende uitspraak uit alinea 6. (1 p) T1
>> uit alinea 6
‘Volgens veel politici mag dit wel een tandje minder.’
of: 'gebaar van menselijkheid'
Slide 35 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Schrijf op je blad:
Denk je dat je vraag 11ab goed had?
Begrijp je de vraag (nu)?
Slide 36 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 12 (7p)
Schrijfopdracht. Eerst heel goed de opdracht lezen.
>> De opdracht in het algemeen:
In deze schrijfopdracht vergelijk je de verhalen ‘Pikorde’ en ‘Naar de overkant’ uit de verhalenbundel. Je beargumenteert welk van de twee verhalen je het beste vindt. Je argumenten gaan over het thema en het vertelperspectief van de verhalen. De tekst bestaat uit 200 tot 300 woorden en heeft een inleiding, kern en slot. De woorden zijn juist gespeld en de zinnen goed geformuleerd.
Lees verder >>
Slide 37 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 12 (7p)
>> In stukjes >> inleiding:
In de inleiding trek je de aandacht van de lezer. Daarnaast neem je een standpunt in: je noemt welk van de twee verhalen je beter vindt (‘Pikorde’ of ‘Naar de overkant’).
Je weet nu wat er in de inleiding moet komen.
Lees verder >>
Slide 38 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 12 (7p)
>> In stukjes >> kern:
In de tweede alinea beargumenteer je welk vertelperspectief je interessanter vindt. Je benoemt wat het perspectief is in ‘Pikorde’ en wat het perspectief is in ‘Naar de overkant’. Je geeft voorbeelden uit de verhalen waaraan je dat perspectief kunt herkennen.
Lees verder >>
Slide 39 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 12 (7p)
>> In stukjes >> kern:
In de derde alinea geeft je een argument over de betekenis van het verhaal. Je noemt welk thema je mooier vindt. Je legt uit wat de thema’s zijn van de twee verhalen en je geeft bij beide thema’s een voorbeeld uit het verhaal.
Lees verder >>
Slide 40 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 12 (7p)
>> In stukjes >> slot:
In het slot (vierde alinea) trek je een conclusie en vat je de argumenten samen.
Nu je de hele opdracht gelezen hebt, kun je beginnen aan het schrijven.
Slide 41 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Vraag 12 (7p)
Waarom is het belangrijk om deze opdracht goed te lezen?
Samenvattingen leveren geen punten op.
Je loopt punten mis, dat is zonde.
Leerlingen die de boekopdracht goed doen (minstens 4p), zorgen ervoor dat ze een voldoende op de toets halen.
Dus, door de boekopdracht te maken, scoor je veel punten. Dat maakt het verschil tussen een 5 en een 6.
Slide 42 - Tekstslide
Communiceren doe je samen 2
Schrijf op je blad:
Nu je heel vraag 12 hebt gelezen. Heb je deze vraag goed beantwoord?