19/9, formuleren, correct begrenzen zinnen

Formuleren
Zinnen correct begrenzen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Formuleren
Zinnen correct begrenzen

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je weer hoe je zinnen correct met begrenzen;
  • weet je weer wat samengestelde zinnen zijn en hoe die zijn opgebouwd;
  • heb je geoefend met het lbegrenzen van zinnen;
  • heb je geoefend met het onderscheiden van samengestelde zinnen.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 2 - Tekstslide

Een zin begint altijd met een hoofdletter.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Tussen twee persoonsvormen hoort een komma.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag


Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag


Voor de woorden 'en' en 'of' mag nooit een komma geplaatst worden
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Zinnen correct begrenzen

Zinnen beginnen met een hoofdletter en eindigen met een punt. In samengestelde zinnen worden de zinnen meestal van elkaar gescheiden door een komma, een puntkomma of een dubbele punt: 
– Wereldrecords kunnen niet steeds opnieuw verbroken worden, want er zit een grens aan de mogelijkheden van het menselijk lichaam.
– Ik ga graag naar het buitenland op vakantie; ik vind Nederland maar saai.
– Inwoners van grensgebieden zijn vaak tweetalig: ze communiceren net zo makkelijk in het Duits als in het Nederlands. 
Je kunt zinnen ook samenvoegen, maar dan moet je een voegwoord gebruiken: 
– De leraar legde de som stap voor stap uit, maar de klas begreep er niets van.
– Hoewel de leraar de som stap voor stap uitlegde, begreep de klas er niets van.

Slide 7 - Tekstslide

Zinnen correct begrenzen

Het begrenzen van zinnen kan op twee manieren verkeerd gaan:

Een bijzin die zinsdeel is in een samengestelde zin, wordt als losse zin geschreven: 
– *Veel mensen vinden het moeilijk om nee te zeggen. Omdat ze bang zijn een ander te kwetsen.

Twee zelfstandige zinnen (hoofdzinnen) worden ten onrechte samengevoegd: 
– *Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden verschillende landen door Duitsland bezet, hier kwamen veel mensen tegen in opstand.

Slide 8 - Tekstslide

Nevenschikkende voegwoorden
Voegen twee hoofdzinnen samen (samengestelde zin).
- En, maar, want, dus, of (de laatste kan ook onderschikkend zijn!)

Hoofdzin: onderwerp en persoonsvorm staan naast elkaar.

Slide 9 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden

Voegen een hoofd- en bijzin samen (samengestelde zin)
- ALLES BEHALVE en, maar, want, dus. Bij 'of' moet je kijken of het onderschikken of nevenschikkend is (zijn de zinnen even belangrijk of kan een deel vervangen woorden door één woord?).
- Alle DAT- woorden (ook ‘dat’ dus), zoals: dat, omdat, doordat, nadat
- Andere voorbeelden: daardoor, waardoor, wanneer (niet als vraag naar tijd), ingeval, hoewel, indien, terwijl, toen, als

Bijzin: onderwerp er persoonsvorm staan niet naast elkaar.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

REGEL: Schrijf het eerste woord van een zin met een hoofdletter.


  • Mijn gsm is gestolen.
  • Tv-kijken is ontspannend.
  • IJdelheid is een slechte raadgever.
  • (Groot)ouders zijn ook welkom.
  • IPads verkopen slechter dan iPhones.
  • Hij vroeg: 'Kom jij ook morgen?'



 



Slide 12 - Tekstslide

UITZONDERINGEN
Schrijf het tweede woord van een zin met een hoofdletter als het eerste woord van de zin met een apostrof begint.
  • 'k Begrijp er niets van.
  • 's Winters is het vroeg donker.
  • 't Is heerlijk als de zon schijnt.

 Schrijf geen hoofdletter als de zin begint met een cijfer, symbool of emoticon.
  • 67 personen werden geëvacueerd.
  • € is het euroteken.
  • 😉 is een veelgebruikte emoticon

Slide 13 - Tekstslide

Komma
Komma’s gebruik je om een zin overzichtelijk te maken.
Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.

Je gebruikt een komma om twee zinnen samen te voegen
Ik maak dat huiswerk morgen wel, vandaag hoeft dat toch nog niet af.   

Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
Toen ze thuis kwam, zag ze dat de kerstverlichting al brandde.

Delen van opsommingen zet je tussen komma’s.
Zij kocht bekers, chocolade poeder. pepermuntstokjes en marshmallows  voor haar leerlingen.

Slide 14 - Tekstslide

Komma

In langere zinnen plaats je een komma voor de woorden waarmee een bijzin begint
De vakantie, die dit jaar eerder begint, is in zicht.

Een bijstelling zet je tussen komma’s.
3H1, heen havo 3 klas, heeft vandaag online les.

Je gebruikt een komma voor een verbindingswoord(voegwoord/signaalwoord). 
Morgen eet ik taart, omdat ik jarig ben.




     

Slide 15 - Tekstslide

Puntkomma
Een puntkomma geeft een scheiding aan binnen een zin. Je kunt hem vervangen door een punt. 
De puntkomna geeft aan dat er een nauwe band is met de volgende zin.

Van de zomer gaan we naar Zuid-Frankrijk; daar is het altijd lekker warm.

Slide 16 - Tekstslide

Dubbele punt

Een dubbele punt staat voor een opsomming.
Een kopje kerstgeluk bestaat uit: chocolademelk, marshmallows en een pepermuntstokje.

Een dubbele punt staat voor een verklaring.
Ik wil van de zomer niet naar Athene: het is me daar te warm.

Een dubbele punt staat voor een zin die iemand gaat zeggen (de directe rede).
Ik zei: ‘Ik wil van de zomer niet naar Athene.’

Slide 17 - Tekstslide

Zinnen
Een zin is een verzameling woorden die in de juiste volgorde een complete en begrijpelijke tekst opleveren.

Elke zin is een soort mededeling. Je wilt met elke zin iets zeggen. 

Een zin begint (bijna) altijd met een hoofdletter en eindigt altijd met een punt, vraagteken of uitroepteken.

Je moet weten wanneer je zinnen moet eindigen. Te lange zinnen zijn onduidelijk en lastig om te lezen. 


Slide 18 - Tekstslide

Zinnen
Je kunt zinnen aan elkaar verbinden door er een verbindingswoord tussen te plaatsen: de eerste zin +  komma + verbindingswoord + de tweede zin.
Ik ben vandaag moe. Ik ben te laat gaan slapen. 
Ik ben moe, omdat ik gisteren te laat ben gaan slapen. 
Ik ben gisteren te laat gaan slapen, daarom ben ik moe.

Je kan ook beginnen met een verbindingswoord. Dan komt de komma tussen de twee persoonsvormen.
Omdat ik gisteren te laat ben gaan slapen, ben ik moe.

Uitzondering: 'en' en 'of' kunnen met en zonder komma geschreven worden. 
Ik ben gisteren te laat gaan slapen en ben (nu) moe.
Ik ben gisteren te laat gaan slapen, en de nacht daarvoor trouwens ook, daarom ben ik nu moe.

Slide 19 - Tekstslide

Veel voorkomende fouten
Een nieuwe zin beginnen met een voegwoord
Mevrouw Hooi geeft online les. Omdat zij in quarantaine zit.
Mevrouw Hooi geeft online les, omdat zij in quarantaine zit.

Twee zelfstandige zinnen worden ten onrechte samengevoegd
Tijdens de lockdowns gaven verschillende scholen  geen onlinelessen, hier waren veel ouders boos over.
Tijdens de lockdowns gaven verschillende scholen geen online lessen. Hier waren veel ouders boos om.
Veel ouders waren boos, omdat verschillende scholen geen onlinelessen gaven tijdens de vorige lockdowns.




     

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Sommige landen worden van andere gescheiden door een zee, rivier, bos of gebergte. Zodat er een natuurlijke landgrens is.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 22 - Quizvraag

Nederland wordt in het noorden en westen begrensd door de Noordzee. Het heeft dus aan twee kanten een natuurlijke grens.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Sommige landen met kunstmatige grenzen proberen het indringers wel heel moeilijk te maken, dit doen ze bijvoorbeeld door het bouwen van een muur.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Werk voor deze les + huiswerk:
    Pak je VIP en noteer:
    werk van gisteren afmaken (lezen, blz. 17/18, opdracht 10 en 11) + formuleren 3, blz. 156/157, opdracht 1 t/m 3 (1 is samen)
    Klaar = in STILTE lezen
    Wat niet af is = huiswerk
    Stel de volgende les vragen over dingen die je niet begreep!

    Slide 25 - Tekstslide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    • weet je weer hoe je zinnen correct met begrenzen;
    • weet je weer wat samengestelde zinnen zijn en hoe die zijn opgebouwd;
    • heb je geoefend met het lbegrenzen van zinnen;
    • heb je geoefend met het onderscheiden van samengestelde zinnen.

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 26 - Tekstslide

    Zijn de voegwoorden nevenschikkend of onderschikkend?
    nevenschikkende voegwoorden
    onderschikkende voegwoorden
    en
    terwijl
    maar
    doordat
    dus
    als
    toen
    want
    hoewel
    omdat

    Slide 27 - Sleepvraag

    hoofdzin+bijzin?
    Ik weet niet of ik morgen naar het bos ga.
    A
    H, B
    B
    B, H

    Slide 28 - Quizvraag

    Hoofdzin - bijzin?

    Nadal heeft een geweldige backhand, maar toch kan hij Federer niet passeren.
    A
    zin 1 HZ
    B
    zin 1 BZ

    Slide 29 - Quizvraag

    Hoofdzin-bijzin?
    Als het lukt, ga ik met je mee want dat vind ik leuk.
    A
    BZ - HZ -BZ
    B
    HZ - BZ - HZ
    C
    BZ - HZ - HZ

    Slide 30 - Quizvraag

    Ik weet hoe je zinnen correct moet begrenzen en
    weet wat samengestelde zinnen zijn, kan die herkennen en hoe die zijn opgebouwd.
    😒🙁😐🙂😃

    Slide 31 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

    Slide 32 - Open vraag

    Feedback:
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 33 - Open vraag