werkwoorden week 14
1 / 12
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Hoe vind je de persoonsvorm?
Slide 2 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Ik ga op vakantie naar Frankrijk.
Ik ga op vakantie naar Frankrijk.
Slide 3 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Yin gooit met vier dobbelstenen.
Yin gooit met vier dobbelstenen.
Slide 4 - Open vraag
Is het woord tussen de streepjes de persoonsvorm in deze zin?
Wij -spelen- vaak spelletjes.
Wij -spelen- vaak spelletjes.
A
ja
B
nee
Slide 5 - Quizvraag
Is het woord tussen de streepjes de persoonsvorm in deze zin?
Ik kan goed tegen mijn -verlies-.
Ik kan goed tegen mijn -verlies-.
A
ja
B
nee
Slide 6 - Quizvraag
Is het woord tussen de streepjes de persoonsvorm in deze zin?
De -kinderen- gooien met een bal.
De -kinderen- gooien met een bal.
A
ja
B
nee
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Wie of wat doet iets in deze zin?
Ik speel een spel.
(wie speelt een spel?)
Ik speel een spel.
(wie speelt een spel?)
Slide 9 - Open vraag
Wie of wat doet iets in deze zin?
Ik ken een leuk spel.
(wie kent een leuk spel?)
Ik ken een leuk spel.
(wie kent een leuk spel?)
Slide 10 - Open vraag
Wie of wat doet iets in deze zin?
Beide spelers gooien tegelijk hun dobbelsteen.
Beide spelers gooien tegelijk hun dobbelsteen.
