werkwoordspelling Ik (besteden) veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteed
B
besteedt
C
besteden
Slide 6 - Quizvraag
werkwoordspelling (vt) Ik (besteden) veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteede
B
bestede
C
besteedde
D
bestad
Slide 7 - Quizvraag
werkwoordspelling (tt) Hij (besteden) veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteed
B
besteedt
C
besteden
Slide 8 - Quizvraag
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Om te weten hoe je een persoonsvorm spelt, beantwoord je de volgende drie vragen:
Staat de persoonsvorm in de tegenwoordige of verleden tijd?
Wat is het onderwerp?
Wat is het getal van het onderwerp (enkelvoud of meervoud)?
Als het getal meervoud is, moet de persoonsvorm dat ook zijn. De persoonsvorm congrueert namelijk met het onderwerp. Congrueren betekent dat het ene woord zich aanpast aan het andere woord.
Slide 9 - Tekstslide
Persoonsvorm verleden tijd
Sterke en zwakke werkwoorden.
De regel van 't ex-kofschip.
Slide 10 - Tekstslide
Voltooid deelwoord
Handeling is gebeurd of gedaan.
Hulpwerkwoord in de zin (zijn/worden/hebben).
Begint met ge-, be-, ver-, ont-.
Eindigt op -en of een t-klank.
Slide 11 - Tekstslide
Voltooid
deelwoord
Slide 12 - Tekstslide
Onvoltooid deelwoord
Handeling is nog bezig.
Te herkennen aan uitgang -nde.
Slide 13 - Tekstslide
Oefeningen
Wie?
Zelfstandig.
Wat?
Cambiumned.
Hoe?
Chromebook.
Hulp?
Docent.
Tijd?
Tot 14:40.
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Laat aan mij zien.
Slide 14 - Tekstslide
Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je weet hoe je werkwoorden in de voltooide tijd schrijft.
Je weet hoe je werkwoorden in de onvoltooide tijd schrijft.