5/12 d, t en ik-vorm

Telefoon in de tas en snel gaan zitten.
In stilte pak je je laptop en log in op de LessonUP.
Draai je laptop om of doe je hoes om je beeldscherm.
\Pak dan je lesboek, schrift, leesboek, mandala, etui en kleurtjes.
Ga lekker kleuren, terwijl je luistert naar de docent die voorleest.
timer
7:00
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Telefoon in de tas en snel gaan zitten.
In stilte pak je je laptop en log in op de LessonUP.
Draai je laptop om of doe je hoes om je beeldscherm.
\Pak dan je lesboek, schrift, leesboek, mandala, etui en kleurtjes.
Ga lekker kleuren, terwijl je luistert naar de docent die voorleest.
timer
7:00

Slide 1 - Tekstslide

Spelling
woorden die eindigen op d of t
+
tegenwoordige tijd - ik vorm
(tt)

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op
die je van
de vorige les
onthouden hebt.

Slide 3 - Woordweb

Lesplanning
  • Voorlezen/kleuren
  • instructie/quiz
  • Afsluiten 

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kan ik woorden die eindigen op een d of een t goed spellen
  • kan ik de ik-vorm in de tegenwoordige tijd correct spellen

Slide 5 - Tekstslide

Schrijf je d of t?
Woorden kunnen eindigen op een t-klank. Die t-klank schrijf je: 
- bij sommige woorden als een -t: zwart, kast, (het is) gepast; 
- bij andere woorden als een -d: paard, bed, (ik heb) gehuild.

Als een woord géén persoonsvorm is, gebruik je de verlengproef. Maak het woord langer door er -e, -en of -ig achter te zetten: 
- Als je dan een t hoort, schrijf je een -t aan het eind: 
zwarte → zwart; olifanten → olifant; krachtig → kracht
- Als je dan een d hoort, schrijf dan een -d aan het eind: 
gevraagde → gevraagd; verbanden → verband; aardig → aard

Slide 6 - Tekstslide

Ik-vorm
De ik-vorm is de kortste vorm van een werkwoord. 
Het is het woord dat in de tegenwoordige tijd achter ‘ik’ komt te staan. 
De ik-vorm is het begin van speciale spellingsregels voor de spelling van de werkwoorden.

Slide 7 - Tekstslide

stam of ik-vorm schrijven
De stam is het hele werkwoord (infinitief) min de 'en'.
Vaak is de stam gewoon de ik-vorm

- hele werkwoord: denken → ik denk → de ik-vorm van denken is denk --> stam = ik-vorm
- hele werkwoord: slapen → ik slaap → de ik-vorm van slapen is slaap --> stam = ik-vorm


Slide 8 - Tekstslide

stam of veranderen ik-vorm?
De ik-vorm eindigt nooit op een v of een z: --> de v wordt een f en de z wordt een s
- proeven → ik proef → de ik-vorm is proef
- reizen → ik reis → de ik-vorm is reis.
De ik-vorm eindigt nooit op twee dezelfde medeklinkers: --> er gaat een medeklinker af
- bukken → ik buk → de ik-vorm is buk
- zetten → ik zet → de ik-vorm is zet
- schudden → ik schud → de ik-vorm is schud.
Je past de klinker aan naar de klank --> lange klank, kort geschreven --> verdubbel de klinker
- wonen - ik woon
- blozen - ik bloos

Slide 9 - Tekstslide

ik-vorm schrijven als jij/je het onderwerp in de zin is
Als het woord 'jij' direct achter de persoonsvorm staat en jij ook het onderwerp van de zin is, = de ik-vorm.

Als het woord 'jij' direct achter de persoonsvorm staat en je ook het onderwerp van de zin is, = de ik-vorm.

Ander trucje voor je:
Als je het woord 'je' kan veranderen in jij en het staat direct achter de persoonsvorm = de ik-vorm


Slide 10 - Tekstslide

ik-vorm schrijven als jij/je het onderwerp in de zin is
-ruiken → ik ruik → de ik-vorm is ruik
--> Ruik jij die warme chocolademelk? Jij = onderwerp --> ik-vorm
Ruikt je zus die warme chocolademelk? Je = niet het onderwerp -  je zus = onderwerp --> ik-vorm + t  
(Trucje: je = jouw)
- lopen → ik loop → de ik-vorm is loop.
 --> Loop je even mee naar de supermarkt? Je  = onderwerp --> ik-vorm
(Trucje: Je = jij)
Loopt je vader even mee naar de supermarkt? Je = niet het onderwerp - je vader = onderwerp --> ik-vorm + T
(Tirucje: je = jouw)

Slide 11 - Tekstslide

Is het tegenwoordige tijd (tt)?
1. Is het meervoud  (wij, jullie, zij)?   Ja -->  Infinitief = hele werkwoord  Wij lopen naar huis. - Lopen zij naar huis?

Nee, dan is het enkelvoud --> keuzes:  ik-vorm of ik-vorm+t

2. Staat  er ik? Ja --> ik-vorm  Ik loop naar huis
  Of  staat er Je/jij DIRECT ACHTER de persoonsvorm en JE KAN JE/JIJ NIET VERVANGEN VOOR JOU
Ja --> ik-vorm  Loop je naar huis. - Loop jij naar huis?



Slide 12 - Tekstslide

persoonsvorm 


Ik vind (vinden -en
Ik word (worden -en)
Ik leef (leven -en --> lev - leef)*
Ik loop (lopen -en --> lop - loop)*
geen persoonsvorm

langer maken
lachend -> lachende
levend -> levende
lopend -> lopende
ingeslikt -> ingeslikt

Slide 13 - Tekstslide


Ik (branden) mijn vingers aan een kaars.
A
brand
B
brandt
C
branden

Slide 14 - Quizvraag


Maar ik (falen) ook weleens.
A
fal
B
faal
C
falen

Slide 15 - Quizvraag

Ik (beloven) hebben dat.
A
belov
B
beloof
C
beloven

Slide 16 - Quizvraag

Werk voor deze les:
Blz. 58/59, startopdracht + opdracht 1 en 2
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!




Wat niet af is = huiswerk!
Klaar = lezen
timer
10:00

Slide 17 - Tekstslide

Ik kan woorden die eindigen op een d of een t goed spellen
en ik kan de ik-vorm in de tegenwoordige tijd correct spellen
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • kan ik woorden die eindigen op een d of een t goed spellen
  • kan ik de ik-vorm in de tegenwoordige tijd correct spellen

Slide 19 - Tekstslide

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 20 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 21 - Open vraag