Formuleren VWO-4

Formuleren
De volgende formuleerfouten moet je kennen:
tautologie
pleonasme
contaminatie
dubbele ontkenning
onjuiste herhaling
verwijsfout
incongruentie
dat/als-constructie
losstaand zinsgedeelte
foutieve samentrekking
foutieve beknopte bijzin
geen symmetrie
onjuiste inversie

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Formuleren
De volgende formuleerfouten moet je kennen:
tautologie
pleonasme
contaminatie
dubbele ontkenning
onjuiste herhaling
verwijsfout
incongruentie
dat/als-constructie
losstaand zinsgedeelte
foutieve samentrekking
foutieve beknopte bijzin
geen symmetrie
onjuiste inversie

Slide 1 - Tekstslide

Ongelijkheid
Bij een aantal formuleerfouten is er sprake van ongelijkheid:
- Verwijsfout
- incongruentie
- foutieve beknopte bijzin
- foutieve samentrekking
- symmetrie

Slide 2 - Tekstslide

Verwijsfouten
  • dat/wat
  • het/zij
  • zij/ hem
  • die/dat
  • deze/die
  • hen/hun
  • waaraan / aan wie

Slide 3 - Tekstslide

Goede voorbeelden
  • De hond die daar loopt…
  • Het huis dat daar staat…
  • De man op wie ik verliefd ben…
  • Het huis waarop ik geboden heb…
  • De familie heeft veel van haar bezittingen verkocht
  • Alles wat ik beweerde over het mooiste wat ik heb meegemaakt is waar wat een ander ook zegt over mij.

Slide 4 - Tekstslide

Ik ben bij met een vriendin waaraan ik alles kan vertellen.
A
goed
B
fout

Slide 5 - Quizvraag

Dat is het spannendste wat ik ooit heb gedaan
A
goed
B
fout

Slide 6 - Quizvraag

  • Bij de-woorden gebruik je die
  • Bij het-woorden gebruik je dat
  • Het verschil tussen mannelijk [hij, zijn] en vrouwelijk [zij, haar] moet uit de zin blijken.
  • Wat gebruik je wanneer:
    [a] het terugverwijst naar iets/ niets/ alles
    [b] na een overtreffende trap [het mooiste wat] en
    [c] als het verwijst naar de gehele voorgaande zin.
  • Bij personen gebruik je [met wie. aan wie, voor wie]
  • Bij zaken [de rest] gebruik je [waarmee, waaraan, waarvoor]

Slide 7 - Tekstslide

Wat schrijf je op de puntjes? Heeft de leraar ---- niet uitgelegd hoe.... de toets het beste kunnen leren?
A
hen,hun
B
hun,hun
C
hun,zij
D
hen,zij

Slide 8 - Quizvraag

Verschil hen hun
  • Hun gebruik je als bezittelijk voornaamwoord [hun huis] en als meewerkend voorwerp [ik geef het hun].
  • Na een voorzetsel gebruik je hen [ik ga met hen naar school] en als lijdend voorwerp [ik versla hen].
  • Hun gebruik je nooit als onderwerp, dan gebruik je ze/zij. Hun doen of hun gaan is dus fout!

Slide 9 - Tekstslide

Het resultaat van de enquêtes over online-lessen zullen worden gepubliceerd in de nieuwsbrief
A
goed
B
fout

Slide 10 - Quizvraag

Incongruentie
  • Getal van persoonsvorm en onderwerp komt niet overeen
  • Het onderwerp staat bijvoorbeeld in het enkelvoud en de persoonsvorm in het meervoud.
  • Komt vaak voor bij woorden die voor je gevoel meervoud zijn: aantal, jeugd, kudde, politie

Slide 11 - Tekstslide

Welke fout, waar zit de fout en verbeter de zin:
De docent had goed nagekeken en volkomen gelijk dat het antwoord fout was.

Slide 12 - Open vraag

Foutieve samentrekking
Samentrekken, woorden die in het vervolg van de zin herhaald worden,  mag maar moet aan drie voorwaarden voldoen:
1. betekenis, 2. vorm/getal en 3. gram. functie moeten gelijk zijn.
foute voorbeelden:
1. De herderinnetjes hielden een kudde en van ieder schaap.
2. Er wordt een squascentrum aangelegd en zeven tennisbanen
3. De Tweede kamer heeft de wet aangenomen en geldt nu.

Slide 13 - Tekstslide

Welke fout, waar zit de fout en verbeter de zin:
Ingesneeuwd in de berghut, redde een helikopter de bergwandelaars.

Slide 14 - Open vraag

Foutieve beknopte bijzin
In een beknopte bijzin, is onderwerp en persoonsvorm weggelaten. Dit is goed wanneer dit weggelaten onderwerp gelijk is aan het onderwerp in de hoofdzin. drie soorten:
- met een voltooid deelwoord: Bij het theater aangekomen...
- met een onvoltooid deelwoord: Fietsend op de Veluwe...
- met te + hele werkwoord: Na drie overlegd te hebben...

Slide 15 - Tekstslide

Welke fout, waar zit de fout en verbeter de zin:
Vroeger zag men veel blauw op straat, maar tegenwoordig zie je steeds meer boa's.

Slide 16 - Open vraag

Symmetrie
  • Symmetrie is een duur woord voor gelijkheid
  • Er zijn verschillende vormen van symmetriefouten, maar je hoeft er slechts twee te beheersen:
  • Men/men of je/je
  • Voltooide tijd en onvoltooide tijd : Ik kocht  een cadeau voor je maar heb het nog niet ingepakt. Moet zijn ik heb gekocht en ik heb het nog niet ingepakt of kocht en pakte in.


Slide 17 - Tekstslide

Luid zingend werden de cadeautjes bezorgd.
A
Incongruentie
B
Foutieve beknopte bijzin
C
foutieve samentrekking
D
geen symmetrie

Slide 18 - Quizvraag

Slechts een kleine minderheid van de studenten waren tevreden over de online-lessen.
A
Incongruentie
B
Foutieve beknopte bijzin
C
foutieve samentrekking
D
geen symmetrie

Slide 19 - Quizvraag

Na getankt te hebben, reed de bus weer verder.
A
Incongruentie
B
Foutieve beknopte bijzin
C
foutieve samentrekking
D
geen symmetrie

Slide 20 - Quizvraag

Zinsopbouw
Ook in de zinsopbouw worden fouten gemaakt. In vwo-4 moet je de volgende kennen:
  • dat/als constructie
  • losstaand zinsgedeelte
  • foutieve inversie

Slide 21 - Tekstslide

Welke fout, waar zit de fout en verbeter de zin:
Ben je ervan op de hoogte dat wanneer je meedoet met het schoolkoor, je een extra cijfer krijgt?

timer
1:00

Slide 22 - Open vraag

Dat/als constructie
  • Onder deze stijlfout vallen ook: omdat/ als, omdat/wanneer, dat/wanneer.
  • Deze fout is gemakkelijk te herkennen, want de woorden staan letterlijk naast elkaar in de zin.
  • Probeer zo’n zin maar eens hardop voor te lezen: je hapert tussen [dat] en [als].
  • De oplossing is eenvoudig: je pakt het zinsgedeelte het [als] op en plakt het achteraan de zin.

Slide 23 - Tekstslide

Het blijft een vraag hoelang we nog in lockdown zitten. Omdat we niet weten wanneer de besmettingen dalen.
A
goed
B
fout

Slide 24 - Quizvraag

Losstaand zinsgedeelte
  • Als een zin lang wordt, ben je geneigd maar een punt te zetten.
  • Dat kan niet altijd: elke zin heeft een hoofdzin nodig. Een zin waarin onderwerp en persoonsvorm naast elkaar staan.
  • Dat is een zin waar onderwerp en persoonsvorm naast elkaar staan.


Slide 25 - Tekstslide

Gisteren liep ik over straat naar mijn werk en fiets ik vandaag daar naar toe.

A
goed
B
fout

Slide 26 - Quizvraag

Foutieve inversie
  • Inversie betekent omdraaiing. In het tweede gedeelte van de zin zijn onderwerp en persoonsvorm verwisseld
  • De oplossing is simpel:
    zet het onderwerp weer voor de persoonsvorm of plaats een zinsdeel voor de persoonsvorm
  • Mijn huiswerk heb ik al gemaakt en ga ik nu voetballen: ik ga nu of nu ga ik.

Slide 27 - Tekstslide

Dubbelop
Naast ongelijkheid en fouten in zinsopbouw is er ook een aantal fouten waarbij er sprake is van dubbelop:
- pleonasme
- tautologie
- contaminatie
- dubbele ontkenning
- onjuiste herhaling

Slide 28 - Tekstslide

Welke formuleerfout? Ik lees graag boeken over de samenleving zoals bijvoorbeeld 'Alle mensen deugen' van Rutger Bregman.

Slide 29 - Open vraag

Tautologie
- Twee woorden die hetzelfde betekenen.
- de woorden behoren tot dezelfde woordsoort.
- Oplossing: Eén van de twee weglaten.


Slide 30 - Tekstslide

Welke formuleerfout? De kerstman deelde gratis cadeautjes uit.

Slide 31 - Open vraag

Pleonasme
- Lijkt veel op tautologie, ook nu zeg je iets dubbelop
- Verschil je kunt niet een van de twee weglaten, maar slechts 1.
- Je herhaalt/benadrukt een kenmerk : Witte sneeuw
- Twee woorden van verschillende woordsoort


Slide 32 - Tekstslide

Welke formuleerfout? De Arena behoort tot één van de mooiste stadions van Nederland

Slide 33 - Open vraag

Contaminatie
- Ook nu weer sprake van dubbelop.
- twee uitdrukkingen / woorden die samengevoegd worden.
   waardoor onjuiste uitdrukking bestaat
- lastig te herkennen omdat je moet weten om welke  
   uitdrukkingen het gaat.

Slide 34 - Tekstslide

Welke formuleerfout? Hij probeert te voorkomen dat er geen fouten gemaakt worden

Slide 35 - Open vraag

Dubbele ontkenning
- Hierbij maak je vaak gebruik van het woord [niet/geen] in combinatie  met een ‘negatief’ werkwoord [ontkennen/voorkomen].
- wiskunde:  min en min wordt plus.
- Daarmee heb je de omgekeerde betekenis van wat je wilt zeggen.
- Haal er 1 ontkenning uit.

Slide 36 - Tekstslide

Welke formuleerfout? Op zo’n partij zou je ook niet op moeten stemmen.

Slide 37 - Open vraag

Onjuiste herhaling
- vaak slordigheidsfout
- vaak in langere zinnen, dan staat een voorzetsel aan het begin van de zin en aan het eind nogmaals.
- Eén van de twee weglaten.

Slide 38 - Tekstslide

Welke formuleerfout? Het leerwerk had Bas van tevoren goed gepland
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
contaminatie
D
onjuiste herhaling

Slide 39 - Quizvraag

Aan dat gepraat over voetbal op zondagavond heb ik een hekel aan.
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
contaminatie
D
onjuiste herhaling

Slide 40 - Quizvraag

In iedere vaste standaarduitrusting zit een zakmes verpakt.
A
pleonasme
B
tautologie
C
contaminatie
D
onjuiste herhaling

Slide 41 - Quizvraag

Welke formuleerfout? Je moet echt afstand houden, want dat is immers beter tegen de verspreiding van het virus.
A
pleonasme
B
tautologie
C
contaminatie
D
onjuiste herhaling

Slide 42 - Quizvraag