Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Grammatica woordsoorten deel 3
Grammatica: Woordsoorten - jaar 2
Elk
woord
in
een
zin
kun
je
benoemen
deel 3
persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
1 / 22
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
In deze les zitten
22 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Grammatica: Woordsoorten - jaar 2
Elk
woord
in
een
zin
kun
je
benoemen
deel 3
persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Slide 1 - Tekstslide
Woordsoorten die je aan het eind moet kennen:
lidwoorden: bepaald/onbepaald
zelfstandige naamwoorden: abstract, concreet en eigennaam
werkwoorden: zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord
bijvoeglijk naamwoorden
voorzetsels
voornaamwoorden
:
persoonlijk
,
bezittelijk
, wederkerend, wederkerig, vragend, aanwijzend, betrekkelijk en onbepaald
telwoorden: hoofdtelwoorden bepaald/onbepaald en rangtelwoorden bepaald/onbepaald
bijwoorden
Slide 2 - Tekstslide
Succes met deze les!
Slide 3 - Tekstslide
Grammatica woordoorten - deel 3
persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.)
bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.)
Slide 4 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden benoemen in een zin.
Je kunt persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden zelf goed gebruiken in een zin.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.
A
me=pers. vnw jullie=bez. vnw je = lw
B
me=bez. vnw jullie=pers. vnw je = pers. vnw
C
me=pers. vnw jullie=pers. vnw je = bez. vnw
D
me=bez. vnw jullie=bez. vnw je = bez. vnw
Slide 7 - Quizvraag
Op mijn school maakt iedereen een creatieve opdracht voor zijn leukste vak.
A
mijn = bez. vnw iedereen = pers. vnw
B
mijn = bez. vnw zijn = bez. vnw
C
mijn = bez. vnw iedereen = pers. vnw
D
mijn = bez. vnw zijn = zww
Slide 8 - Quizvraag
Jij denkt dat jullie vriend mijn zeilbootje dus graag wil kopen.
A
jij=pers. vnw jullie=pers. vnw mijn =bez. vnw
B
jij=pers. vnw jullie=bez. vnw mijn =bez. vnw
C
jij=bez. vnw jullie=pers. vnw mijn =bez. vnw
D
jij=bez. vnw jullie=bez. vnw mijn =bez. vnw
Slide 9 - Quizvraag
Die moeder van haar heeft mij goed geholpen.
A
haar = bez. vnw mij = pers. vnw
B
haar = pers. vnw mij = bez. vnw
C
haar = pers. vnw mij = pers. vnw
D
haar = bez. vnw mij = bez. vnw
Slide 10 - Quizvraag
hen of hun?
'Hun' gebruik je alleen als meewerkend voorwerp en
nooit
als onderwerp.
'Hen' gebruik je als lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
'Hun' komt als bezittelijk voornaamwoord voor, 'hen' niet.
Slide 11 - Tekstslide
Maar: Zij geeft hun hun hen.
Slide 12 - Tekstslide
Zij geeft hun hen aan hen.
hun - hen - aan - hen =
A
bez. vnw - znw - vz - znw
B
pers. vnw -bez. vnw -vz -pers. vnw
C
bez. vnw - pers. vnw - vz -pers. vnw
D
bez. vnw - znw - vz - pers. vnw
Slide 13 - Quizvraag
Zij geeft hun hun hen.
hun - hun - hen =
A
bez. vnw - pers. vnw - pers. vnw
B
pers. vnw - bez. vnw - pers. vnw
C
pers. vnw - bez. vnw - znw
D
bez. vnw - pers. vnw - znw
Slide 14 - Quizvraag
Zij geven hun Hun hun hen.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Zij geven hun Hun hun hen.
hun - Hun - hun - hen =
A
pers. vnw - znw - bez. vnw - pers. vnw
B
bez. vnw - znw - pers. vnw -znw
C
bez. vnw - znw - bez. vnw - znw
D
bez. vnw - znw - bez. vnw -pers. vnw
Slide 17 - Quizvraag
Hun komt nooit voor als onderwerp!
Slide 18 - Tekstslide
Zullen wij hun deze som even uitleggen?
zullen - wij - hun - som =
A
zww - pers. vnw - bez. nw -znw
B
hww -pers. vnw - bez. vnw -znw
C
hww - pers. vnw - pers. vnw -znw
D
kww - pers. vnw - pers. vnw -znw
Slide 19 - Quizvraag
Dat zusje van haar is zo irritant!
haar - is - irritant
A
bez. vnw -kww - bvn
B
bez. vnw - hww -bvn
C
pers. vnw - kww - bvn
D
pers. vnw - kww - znw
Slide 20 - Quizvraag
Hij was niet aanwezig op het feest van zijn Franse geliefde.
hij - was - zijn - Franse
A
pers. vnw - zww - bez. vnw - znw
B
znw - zww - bez. vnw - znw
C
pers. vnw - kww - bez. vnw - znw
D
pers. vnw - zww -bez. vnw -bvn
Slide 21 - Quizvraag
Welke kapper heeft voor haar al die kraaltjes in haar haar gevlochten?
heeft - 1e x haar - 2e x haar -3e x haar =
A
zww - pers. vnw -bez. vnw -pers. vnw
B
zww - pers. vnw - bez. vnw -znw
C
hww - pers. vnw - bez. vnw -pers. vnw
D
hww - pers. vnw - bez. vnw -znw
Slide 22 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
Grammatica woordsoorten deel 4
Januari 2021
- Les met
13 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
woordsoorten hs 1 pers en bez vnw, hun en hen
September 2022
- Les met
10 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Grammatica-woordsoorten-periode 2
April 2022
- Les met
28 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Grammatica-woordsoorten-periode 2
Januari 2022
- Les met
36 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Grammatica-woordsoorten-periode 2
April 2023
- Les met
27 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Grammatica woordsoorten H3 wederk vnw
Januari 2021
- Les met
19 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Grammatica woordsoorten
Maart 2022
- Les met
27 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Grammatica B Woordsoorten
Januari 2024
- Les met
37 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2