In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Lesprogramma
Welkom
Thuiswerk: stand van zaken
Voorbereiding test H. 12
Terugblik leerdoel 1 t/m 4
Instructie leerdoel 5
Vragen thuiswerk
Slide 1 - Tekstslide
Denk aan de rekenvolgorde: vermenigvuldigen gaat voor optellen en aftrekken.
Wat betekenen de letters?
a = aantal maanden
w = winst
m = aantal maanden
b = bedrag
Slide 2 - Tekstslide
Hoe maak je van een letterformule een pijlenketting?
Slide 3 - Tekstslide
Boven de eerste pijl altijd x of :
Boven de tweede pijl altijd + of -
Slide 4 - Tekstslide
Leerdoel 2
Ik kan controleren of formules gelijk zijn.
Slide 5 - Tekstslide
Theorie
Voorbeeld
Slide 6 - Tekstslide
Theorie
Voorbeeld
Slide 7 - Tekstslide
Leerdoel 3
Ik kan een omgekeerde pijlenkettingen maken.
Slide 8 - Tekstslide
Theorie
Voorbeeld
Slide 9 - Tekstslide
Theorie
Voorbeeld
- De letters blijven staan.
- De pijlen keren om.
- De getallen blijven staan, maar de bewerkingen veranderen.
x wordt : + wordt -
: wordt x - wordt +
Slide 10 - Tekstslide
Leerdoel 4
Ik weet wat een vergelijking is en hoe je een vergelijking maakt.
Ik weet wat er wordt bedoeld met 'oplossing van een vergelijking'.
Ik kan een vergelijking oplossen
Slide 11 - Tekstslide
Theorie
Voorbeeld
Slide 12 - Tekstslide
Dus...
Een vergelijking is een formule met de uitkomst (UIT-getal).
Formule: 40 x k + 20 = m
Vergelijking: 40 x k + 20 = 180
Bij een vergelijking is alleen het IN-getal nog een letter. (k)
Met een omgekeerde pijlenketting kun je oplossen hoeveel het IN-getal (k) is.
Slide 13 - Tekstslide
Theorie
Voorbeeld
Slide 14 - Tekstslide
Dus...
Stap 1: Pijlenketting met UIT-getal.
Stap 2: Omgekeerde pijlenketting met UIT-getal.
Stap 3: Berekening met omgekeerde pijlenketting + Oplossing
Stap 4: Controleren door te berekenen met het IN-getal.
Slide 15 - Tekstslide
Leerdoel 5
Ik kan afhankelijk van de situatie een oplossing afronden.
Slide 16 - Tekstslide
Theorie
Voorbeeld
Slide 17 - Tekstslide
Samen oefenen
Bereken hoeveel consumpties Max kan kopen als hij 10 euro meeneemt naar het schoolfeest.
Slide 18 - Tekstslide
Tijdens een sportdag doen 71 leerlingen mee aan een workshop kanovaren. Hiervoor worden 3-persoonskano's en 4-persoonskano's gebruikt.
Hoeveel kano's zijn er voor deze groep leerlingen nodig?
A
16
B
17
C
18
D
19
Slide 19 - Quizvraag
Uitleg vorige opdracht
Slide 20 - Tekstslide
De overige leerlingen kunnen zich inschrijven op het onderdeel "raften". Bij het "raften" wordt er gevaren met rubberboten waarin plaats is voor maximaal zes leerlingen. Er gaan ook 10 leraren mee raften.
r?
aantal rubberboten
l?
aantal leerlingen
Hoeveel rubberboten zijn er nodig als er 52 leerlingen meegaan?
Oplossing afronden
Slide 21 - Tekstslide
Laatste voorbeeld
Patrick heeft een spaarrekening waar 45 euro op staat. Hij gaat sparen voor een tablet en is van plan iedere maand 25 euro te storten.
Welke formule hoort hierbij?
Hoeveel maanden moet hij sparen voor een tablet van 225?
Slide 22 - Tekstslide
Nu zelf aan de slag
met leerdoel 5
Ik kan afhankelijk van de situatie een oplossing afronden.
Slide 23 - Tekstslide
Greta heeft 100 euro op haar spaarrekening. Elke maand stort ze 30 euro op de rekening. De formule die hierbij hoort is
Bereken hoeveel maanden Greta moet sparen voor een fiets van 499 euro. Antwoord met foto.
Slide 24 - Open vraag
Max gaat naar een schoolfeest. Hij heeft 25 euro meegenomen. De entree is 5 euro en elke consumptie kost 1,50 euro. De formule die daarbij hoort is
Bereken hoeveel drankjes Max kan kopen voor 25 euro. Antwoord met foto.
Slide 25 - Open vraag
Kijk de vorige opdrachten
heel goed na.
En begrijp en verbeter foutjes.
Slide 26 - Tekstslide
Tussen twee tuinen wordt een schutting gebouwd. Bij het berekenen van de hoogte van de schutting hoort de formule
De schutting mag niet hoger worden dan 180 cm. Welke vergelijking hoort bij deze situatie?
Slide 27 - Open vraag
Tussen twee tuinen wordt een schutting gebouwd. Bij het berekenen van de hoogte van de schutting hoort de formule
De schutting mag niet hoger worden dan 180 cm. Bereken hoeveel hele planken zijn er nodig voor een schutting van 180 cm. Antwoord met foto.
Slide 28 - Open vraag
Hoe hoog wordt de afscheiding in deze situatie?
Slide 29 - Open vraag
Kijk de vorige opdrachten heel goed na.
Verbeter en begrijp foutjes.
En begrijp en verbeter foutjes.
Slide 30 - Tekstslide
A
Anouk
B
Sharon
C
Frenk
D
Geen van drieën
Slide 31 - Quizvraag
Los de vergelijking op. Geef je antwoord in twee decimalen nauwkeurig.
Slide 32 - Open vraag
Hoeveel lolly's krijgt iedere leerling?
Slide 33 - Open vraag
Andrea heeft 75 euro. Met een avondje babysitten verdient ze 16 euro. Andrea spaart voor een laptop van 499 euro. Welke vergelijking hoort bij deze situatie?
A
De bovenste
B
De onderste
Slide 34 - Quizvraag
Los de vergelijking op. Geef je antwoord in twee decimalen nauwkeurig.
Slide 35 - Open vraag
Wat is de oplossing in deze situatie? Hoeveel avonden moet Andrea dus oppassen om de laptop te kunnen kopen?
Slide 36 - Open vraag
Wat is de oplossing in deze situatie? Hoeveel avonden moet Andrea dus oppassen om de laptop te kunnen kopen?
Maak de vergelijking bij deze situatie.
Slide 37 - Open vraag
Wat is de oplossing in deze situatie? Hoeveel avonden moet Andrea dus oppassen om de laptop te kunnen kopen?
Bereken het totaal aantal kleine tenten
dat er nodig is.
Slide 38 - Open vraag
Evaluatie
Als het goed is, heb je alle opdrachten gemaakt. Controleer dit voor de zekerheid nog even.
Denk goed na of je kwaliteit hebt geleverd.
Bekijk op de volgende dia of je alle leerdoelen hebt bereikt.
Slide 39 - Tekstslide
Leerdoelen bereikt?
Ik kan van een woordformule een letterformule maken.
Ik kan een pijlenketting bij een formule maken.
Ik kan controleren of formules gelijk zijn.
Ik kan een omgekeerde pijlenkettingen maken.
Ik weet wat een vergelijking is en hoe je een vergelijking maakt.
Ik weet wat er wordt bedoeld met 'oplossing van een vergelijking'.
Ik kan een vergelijking oplossen
Ik kan afhankelijk van de situatie een oplossing afronden.
Slide 40 - Tekstslide
Hoe heb jij aan H. 12 gewerkt? Denk aan de kwaliteit en inzet en aan een growth mindset.
A
Ik ben voor de kwaliteit gegaan en begrijp alles.
B
Ik ben voor kwaliteit gegaan en begrijp veel.
C
Ik ben voor kwaliteit gegaan, maar vind het moeilijk.
D
Ik heb niet genoeg inzet getoond of te weinig hulp gevraagd.