argumenteren/drogredenen

Argumenteren
  • Stelling/Argument
  • Feit, Mening of Argument
  • Objectief of subjectief argument
  • Signaalwoorden
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Argumenteren
  • Stelling/Argument
  • Feit, Mening of Argument
  • Objectief of subjectief argument
  • Signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een feit?

Slide 2 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een mening?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Feit of mening?

  • Feiten zijn beweringen die je kunt controleren!  Je kunt het opzoeken of navragen of ze echt waar zijn.
Om welke teksten gaat het?
Niet feitelijk
  • Mening of standpunt is wat iemand ergens van vindt. Je kunt het ermee eens zijn of niet.
Om welke teksten gaat het? 

Slide 4 - Tekstslide

antwoord:
Feitelijke teksten zijn objectieve teksten, denk aan: wetenschappelijke artikelen, studieboeken en nieuwsberichten (let op fake news!)

In subjectieve teksten komen meningen voor, denk aan: beschouwende teksten, columns, recensies.


Mijn moeder vindt die film waardeloos.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat hier een feit, mening of argument?

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat hier een feit, mening of argument?

Jesse Klaver moet de nieuwe minister president worden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Staat hier een feit, mening of argument?

Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Iedereen moet een mondkapje dragen, want dan ben je beter beschermt tegen het virus.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een argument?
A
een argument is bewijsbaar
B
een argument is een reden waarom jij iets vindt
C
een oordeel over iets of iemand zonder dat je de feiten kent

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feit
Mening
Objectief
Subjectief

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

extra:
Subjectief houdt in dat iets vanuit persoonlijk oogpunt wordt beoordeeld of gezien. Het heeft betrekking op de eigen smaak of voorkeur. Wanneer iemand subjectief antwoordt, is het antwoord van die persoon beïnvloed door zijn of haar eigen meningen en ervaringen.
De meeste politici zijn niet te vertrouwen, dus ik ga in de toekomst niet meer stemmen.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

"De aarde warmt helemaal niet op. Er valt nog steeds ontzettend veel sneeuw en ik heb het het hele voorjaar koud gehad."
A
Feitelijk argument
B
Waarderend argument

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Beeld-spraak

Slide 16 - Tekstslide

Extra:
In een subjectieve tekst staan vaak vormen van beeldspraak (figuurlijk taalgebruik). De schrijver, spreker probeert zijn mening kracht bij te zetten door een beeld op te roepen. Hij vergelijkt iets of iemand met een beeld. Het wordt zo duidelijk wat de mening en gevoelens van de schrijver of spreker is.
Beeldspraak 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onze heilige koeien zouden eens wat minder benzine moeten drinken. 

Soms lacht de toekomst je toe.

Schreeuwende kleuren.



Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beeldspraak: welke figuurlijke uitspraken zie je hier? 

Slide 19 - Tekstslide

Antwoorden:
  1. Een grijze muis zijn
  2. Zo lek als een mandje
  3. De lat te hoog leggen
  4. Uit de hand lopen
  5. De tijd vliegt
Welk signaalwoord kan in een tekst een reden aankondigen?
A
dus
B
zoals
C
kortom
D
want

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in: In de zomervakantie had ik een bijzonder aardig baantje, [?] daar heb ik nu geen tijd meer voor.
A
daardoor
B
want
C
ten slotte
D
maar

Slide 21 - Quizvraag

extra:
'Maar' geef een tegenstelling aan
Geef aan welk signaalwoord een 'toelichting' aangeeft.
A
zoals
B
daartoe
C
dat houdt in
D
wanneer

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef aan welk signaalwoord een 'voorbeeld' aangeeft.
A
zoals
B
daartoe
C
dat houdt in
D
wanneer

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef aan welk signaalwoord een 'doel-middel' aangeeft.
A
zoals
B
door middel van
C
dat houdt in
D
wanneer

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Geef aan welk signaalwoord een 'voorwaarde' aangeeft.
A
zoals
B
daartoe
C
dat houdt in
D
wanneer

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Drogredenen
Onjuiste argumenten noemen we drogredenen. Het argument lijkt aannemelijk, maar klopt dus niet.

Bijvoorbeeld: 
Mijn oma rookte elke dag een pakje sigaretten per dag en is 100 geworden, dus roken is helemaal niet slecht voor je’.

Slide 26 - Tekstslide

Extra:
In dit argument wordt een overhaaste generalisatie gemaakt. Er wordt gesteld dat omdat oma oud is geworden, ondanks het roken van een pakje sigaretten per dag en dat dit voor iedereen zou gelden. Dit is echter niet het geval, waardoor het argument foutief is en dus een drogreden.
Er zijn verschillende soorten drogredenen. In het volgende filmpje worden ze uitgelegd. 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Beroep op traditie
Het beroep op traditie is iets wat veel door de conservatieve tak van de politiek wordt gebruikt. Het beroep op traditie wordt relatief vaak gebruikt omdat veel mensen niet houden van verandering. Kritiek hierop kan het beste gericht zijn op het verzwegen argument.

Voorbeeld:
Leerlingen leren het beste als ze  in een klas leskrijgen, dit is altijd zo geweest.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veel ouderen die op een e-bike rijden hebben een ongeval gehad, dus is het rijden met een e-bike gevaarlijk.
A
Drogreden: de onjuiste oorzaakgevolgrelatie
B
Drogreden: de verkeerde vergelijking

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Volgens de NS hoeft in de sprinter geen wc te zitten. In een bus zit die toch ook niet.
A
Drogreden: de overhaaste generalisatie
B
Drogreden: de verkeerde vergelijking

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

God bestaat omdat het in de bijbel staat, en wat in de bijbel staat is waar omdat het Gods woord is.
A
Drogreden: de overhaaste generalisatie
B
Drogreden: de cirkelredenering

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet jij van nu gezondheid, jij weegt zelf 105 kilo!
A
Drogreden: de persoonlijke aanval
B
Drogreden: de cirkelredenering

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dat zij trakteert op haar verjaardag, wil niet zeggen dat ik dat ook doe.’
A
Overhaaste generalisatie
B
Cirkelredenering
C
Beroep op traditie

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik praat helemaal niet te veel. Geef me één goede reden waarom ik minder zou moeten praten.’
A
Verkeerde vergelijking
B
Ontduiken van bewijslast
C
Cirkelredenering

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Epke Zonderland had wereldkampioen rekstok 2018 moeten worden. Louis van Gaal vond dat ook.’
A
Verkeerd autoriteitsargument
B
Verkeerde vergelijking
C
Onjuist oorzaak-gevolgrelatie

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

‘Zij kan wel zeggen dat je vals zingt, maar zij kan zelf niet zingen.’
A
Generalisatie
B
Cirkelredenering
C
Persoonlijke aanval

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag

Bouwsteen 6
Voorbeeld en Theorie: Alles
Lezen Luisteren: 1 -10, 14-19, 29-32

Succes!


Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies