In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Ecologie
Bs 1 Eten en gegeten worden
Bs 2 Piramiden
Bs 3 De koolstofkringloop
Bs 4 Populaties
Bs 5 Aanpassingen bij dieren
BS 6 Aanpassingen bij planten
Klas 4 Thema 2
Slide 1 - Tekstslide
Ecologie
Bs 1 Eten en gegeten worden
Bs 2 Piramiden
Bs 3 De koolstofkringloop
Bs 4 Populaties
Bs 5 Aanpassingen bij dieren
BS 6 Aanpassingen bij planten
Klas 4 Thema 2
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
CO2
= koolstof-dioxide
C6H12O6
= glucose
Slide 5 - Tekstslide
Lucht bestaat voornamelijk uit kool-stofdioxide, stikstof en zuurstof. In welk van deze gassen komt koolstof voor?
A
Koolstofdioxide
B
Stikstof
C
Zuurstof
Slide 6 - Quizvraag
Koolstof komt ook voor in planten en dieren. Koolstof is nodig voor de opbouw van … stoffen.
A
anorganische
B
organische
Slide 7 - Quizvraag
Planteneters eten .
Hierbij komen de plantaardige in het lichaam van een dier terecht. Het dier kan deze stoffen gebruiken als of .
Bij de komt koolstof terecht in
in de lucht.
koolstofdioxide
planten
organische stoffen
brandstoffen
bouwstoffen
verbranding
Slide 8 - Sleepvraag
Waar komt de koolstof terecht als een organische stof in het lichaam van een dier wordt gebruikt als bouwstof?
A
In dierlijke anorganische stoffen
B
In dierlijke
organische stoffen
Slide 9 - Quizvraag
Welke organismen gebruiken de onverteerbare organische stoffen uit uitwerpselen? 2 antwoorden kiezen.
A
alleseters
B
bacteriën
C
planten
D
schimmels
Slide 10 - Quizvraag
De organismen die organische stoffen opnemen uit uitwerpselen, gebruiken deze stoffen voornamelijk als
A
bouwstoffen
B
brandstoffen
Slide 11 - Quizvraag
Reducenten zetten de uit
of uitwerpselen om in koolstofdioxide, en .
Deze stoffen kunnen weer door
worden opgenomen.
1
3
&
4
2
5
dode organismen
planten
organische
water
mineralen
de bodem
anorganische
glucose
eiwitten
planteneters
Slide 12 - Sleepvraag
Hier staat een deel van de koolstof-kringloop schematisch getekend.
Slide 13 - Tekstslide
Welke stof maken de groene delen van de boom aan m.b.v. zonlicht, water en zuurstof?
A
eiwitten
B
glucose
C
vetten
Slide 14 - Quizvraag
Welke gas komt vrij bij verbranding in organismen?
A
koolstofdioxide
B
stikstof
C
zuurstof
Slide 15 - Quizvraag
Hier staat een deel van de koolstof-kringloop schematisch getekend.
Slide 16 - Tekstslide
dierlijke energierijke stoffen
energierijke stoffen in bacteriën en schimmels
plantaardigeenergierijke stoffen
glucose
fotosynthese
koolstofdioxide
verbranding
verbranding
verbranding
Slide 17 - Sleepvraag
schimmels en bacteriën
anorganische stoffen
sprinkhaan
torenvalk
muis
gras
Slide 18 - Sleepvraag
Welke anorganische stoffen worden bij de kringloop stoffen bedoeld? Je mag meerdere antwoorden kiezen.
A
Glucose
B
Koolstofdioxide
C
Mineralen
D
Water
Slide 19 - Quizvraag
Door fotosynthese wordt in het gras glucose gemaakt. Welke koolhydraten kan de plant uit glucose maken? Je mag meerdere antwoorden kiezen.
A
Cellulose
B
Suiker
C
Vetten
D
Zetmeel
Slide 20 - Quizvraag
1
2
3
5
6
7
4
8
9
dierlijke energierijke stoffen
energierijke stoffen in bacteriën en schimmels
plantaardigeenergierijke stoffen
glucose
fotosynthese
koolstofdioxide
verbranding
verbranding
verbranding
Slide 21 - Sleepvraag
koolstof in producenten
koolstof in consumenten
koolstof in reducenten
Koolstof-dioxide
fotosythese
verbranding
verbranding
verbranding
dode resten van consumenten
dode resten van producenten
fotosythese
Slide 22 - Sleepvraag
Ecologie
Bs 1 Eten en gegeten worden
Bs 2 Piramiden
Bs 3 De koolstofkringloop
Bs 4 Populaties
Bs 5 Aanpassingen bij dieren
BS 6 Aanpassingen bij planten
Klas 4 Thema 2
Slide 23 - Tekstslide
Ecologie = het bestuderen van alle relaties
tussen organismen en hun milieu.
Organismen = één enkel levend wezen.
Milieu = leefomgeving
Bizons krijgen in het najaar een wintervacht en in het voorjaar een zomervacht. Op die manier kunnen ze beter tegen de temperatuur.
Wilde konijnen krijgen in het najaar een wintervacht en in het voorjaar een zomervacht. Op die manier kunnen ze beter tegen de temperatuur.
In gebieden waar sneeuw valt, veranderd ook de kleur van de vacht. Wit in de winter en bruin in de zomer.
Konijnen graven holen en hebben op die manier invloed om hun omgeving. Er komt meer lucht ondergronds en andere dieren kunnen ook gebruik maken van deze holen.
Klik op de rondjes links-
boven in de afbeeldingen.
Slide 24 - Tekstslide
Abiotische factoren = invloeden uit de
levenloze natuur.
Biotische factoren =
invloeden uit de
levende natuur.
Slide 25 - Tekstslide
Invloeden uit het milieu
Biotische factoren:
Roodborstje eet insecten, maar kan ook gegeten worden door roofvogels.
Abiotische factoren:
Het leven van een roodborstje wordt beïnvloed door temperatuur, wind, regen, enz.
Slide 26 - Tekstslide
Individu = één enkel organisme
Populatie = een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die zich onderling voortplanten
Levensgemeenschap = alle populaties in een bepaald gebied
Biotoop = alle abiotische factoren in een bepaald gebied
Ecosysteem = de levensgemeenschap en biotoop in een bepaald gebied
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Inclusief biotoop
Exclusief biotoop
Exclusief biotoop
Inclusief biotoop
levensge-meenschap
ecosysteem
populatie
individu
ecosysteem
individu
levensge-meenschap
populatie
Slide 29 - Sleepvraag
Veel voedsel voor de planteneters =>
veel planteneters.
Dat geeft veel voedsel voor de vleeseters =>
veel vleeseters.
Veel vleeseters eten meer planteneters =>
minder planteneters.
Dat geeft minder voedsel voor de vleeseters =>
minder planteneters.
Slide 30 - Tekstslide
Optimumkromme =
diagram dat voor een abiotische factor de minimale,
de optimale en de maximale waarde laat zien.
Minimaal = de laagste waarde
Optimaal = de beste waarde
Maximaal = de hoogste waarde
Bv. de watertemparatuur bij vissen.
Bij het optimum groeien de vissen het beste.
Onder het minimum en boven het maximum
kunnen de vissen niet leven.
Slide 31 - Tekstslide
In een park zijn twee vijvers. In beide vijvers leven o.a. algen, stekelbaarsjes, waterkevers, waterplanten en watervlooien.
De stekelbaarsjes uit beide vijvers behoren tot dezelfde populatie, omdat ze zich onderling kunnen voortplanten.
De individuen die in de eerste vijver leven behoren tot dezelfde populatie, omdat ze tot dezelfde soort behoren.
De individuen die in de tweede vijver leven behoren tot dezelfde levensgemeenschap, omdat ze in hetzelfde leefgebied leven.
Niet
Wel
Niet
Wel
Niet
Wel
Niet
Wel
Niet
Wel
Niet
Wel
Slide 32 - Sleepvraag
Onder welke omstandigheden groeit een populatie muizen?
Als er voedsel is.
Als er vijanden zijn.
Als het weer is.
weinig
weinig
veel
veel
mooi
slecht
Slide 33 - Sleepvraag
Een groep bacteriën die door celdeling uit één bacterie zijn ontstaan, noemt men een bacteriekolonie. Als de omstandigheden gunstig zijn, kunnen bacteriën zich zeer snel delen. Bij een bepaalde bacteriesoort kan er elke vijf minuten een celdeling plaatsvinden. Eén zo’n bacterie deelt zich, zodat er na vijf minuten twee bacteriën zijn. Op deze manier ontstaat uit die ene bacterie een kolonie.
In een experiment wordt de invloed
van de temperatuur op de groei van
een bacteriekolonie onderzocht.
De resultaten zijn weergegeven
in het diagram.
Slide 34 - Tekstslide
Uit hoeveel bacteriën kan deze kolonie dan maximaal bestaan na dertig minuten?
A
32
B
64
C
75
D
128
Slide 35 - Quizvraag
In het diagram is de y-as niet benoemd. Wat moet er op de plaats van het ? bij de y-as staan?
Slide 36 - Open vraag
Bij hoeveel graden celcius groeit een bacteriekolonie optimaal?
Slide 37 - Open vraag
Bepaalde soorten bacteriën zorgen voor voedselbederf. Leg met behulp van het diagram uit waardoor voedsel in de diepvries langer houdbaar blijft.
Slide 38 - Open vraag
De volgende vragen gaan over de tekst op de volgende pagina.
Lees goed !
Succes
Slide 39 - Tekstslide
Hoe oud kan een goudvis worden?
Na 43 jaar heeft Peter een antwoord op die vraag gekregen. Zijn goudvis is namelijk op die leeftijd overleden. Zijn vis staat nu in het Guinness Book of Records.
Wil je Peters record breken? Dan zijn een paar dingen belangrijk. Een goudvis heeft veel ruimte nodig om te kunnen zwemmen. Het water moet de juiste temperatuur hebben en voldoende zuurstof bevatten. Eenzame goudvissen leven korter. Dus als je Peters record wilt breken, heb je meerdere goudvissen nodig.
Naast een goede verzorging heb je ook geluk nodig. Net als andere dieren kan een goudvis ziek worden en doodgaan. Een voorbeeld van een vissenziekte is de vistuberculose.
Slide 40 - Tekstslide
Welke twee abiotische factoren worden in de tekst genoemd?
Slide 41 - Open vraag
Welke biotische factor in de tekst vergroot de kans op een recordleeftijd bij een goudvis?
Slide 42 - Open vraag
Is in Peters aquarium een ecosysteem ontstaan? Leg je antwoord uit.
Slide 43 - Open vraag
De goudvissen in Peters aquarium leggen regelmatig eitjes. Hieruit ontstaat een groot aantal nakomelingen. In het aquarium worden de jongen bijna allemaal opgegeten door hun ouders.
Slide 44 - Tekstslide
Wat zou er gebeuren als alle jongen wel kunnen opgroeien? Geef twee gevolgen.
Slide 45 - Open vraag
Goudvissen die buiten in grote vijvers leven, worden minder oud dan Peters vis. Geef hiervoor twee redenen.