h5 Formuleren 5 Verwijzen

H5 Formuleren
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

H5 Formuleren

Slide 1 - Tekstslide

H5 Formuleren 5 Verwijzen
Leerdoelen:
Je leert het belang van het gebruik van verwijswoorden.
Je leert de juiste verwijswoorden correct en duidelijk gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Verwijzen
Om te voorkómen dat je steeds dezelfde woorden gebruikt, kun je gebruikmaken van synoniemen of verwijswoorden. Die laatste wijzen terug naar een eerdergenoemd 
woord of een woordgroep en soms vooruit naar een woord(groep) verderop in de zin.

Slide 3 - Tekstslide

Verwijzen
Het woord of de woordgroep waarnaar een verwijswoord terugwijst, heet het antecedent. Het woordgeslacht (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig) van het antecedent bepaalt welk verwijswoord je gebruikt.

Slide 4 - Tekstslide

Verwijzen: verwijswoord en antecedent
- De bibliotheek (v) heeft vorige week al haar boeken opnieuw gekaft.

- We hebben tijdelijk een stagiair (m) voor kunst; die / hij legt veel beter uit dan onze docent.
- Dit oude pand (o) is door de tand des tijds aangevreten. Het heeft daardoor veel van zijn waarde verloren.

Slide 5 - Tekstslide

Taalgebruikers kiezen in de volgende gevallen vaak het verkeerde verwijswoord:
• bij collectieve en abstracte woorden
Naar mannelijke en onzijdige collectieve woorden, zoals raad, bestuur, kabinet, en naar abstracte woorden, zoals arbeid, dienst, tijd, verwijst men vaak onjuist met ze en haar.
– Het bestuur is naar huis gestuurd, omdat ze er financieel een potje van maakte.
Correct is: het.
– Ons volleybalteam is boos, want ze mag niet meedoen aan de scholencompetitie.
Correct is: het.



Slide 6 - Tekstslide

Taalgebruikers kiezen in de volgende gevallen vaak het verkeerde verwijswoord:
* bij bedrijfsnamen
Bij bedrijfsnamen bepaalt het kernwoord het juiste verwijswoord:
– Het woord korf is mannelijk, dus je schrijft: De Bijenkorf stopte met zijn bekende Drie Dwaze Dagen.




Slide 7 - Tekstslide

Taalgebruikers kiezen in de volgende gevallen vaak het verkeerde verwijswoord:
* bij bedrijfsnamen
Als de bedrijfsnaam geen kernwoord bevat, zoals Pepsi of Microsoft, dan beschouwen we die naam als onzijdig. Gebruik dan het lidwoord het en het verwijswoord zijn.
– Pepsi weigert de geheime formule van zijn nieuwste smaak te onthullen.
– Toen Microsoft zijn jaarcijfers bekendmaakte, deden de aandeelhouders een vreugdedansje.



Slide 8 - Tekstslide

Taalgebruikers kiezen in de volgende gevallen vaak het verkeerde verwijswoord:
* bij afkortingen
Bij afkortingen waar het voor staat, gebruik je het verwijswoord zijn. Bij afkortingen waar de voor staat, bepaalt het geslacht (mannelijk of vrouwelijk) van het kernwoord van de afkorting welk verwijswoord je gebruikt.
– De ANWB heeft weer mooie reisaanbiedingen voor zijn leden. (De B staat voor bond (m).)
– De NCRV levert met haar programma een leuke bijdrage. (De V staat voor vereniging (v).)


Slide 9 - Tekstslide

Taalgebruikers kiezen in de volgende gevallen vaak het verkeerde verwijswoord:
• bij namen van landen, provincies, steden en clubs
Namen van landen, provincies, steden en clubs zijn onzijdig. Je gebruikt dus de verwijswoorden het en zijn:
– Zeeland (o) is trots op zijn prachtige stranden.
– Club Poema (o) in Utrecht staat bekend om zijn gezellige sfeer.



Slide 10 - Tekstslide

Taalgebruikers kiezen in de volgende gevallen vaak het verkeerde verwijswoord:
• bij verkleinwoorden
Alle verkleinwoorden zijn het-woorden. Je gebruikt dus de verwijswoorden het en zijn.
– Het eerste scootertje van mijn moeder heeft zijn beste tijd nu wel gehad.
Let op! Naar verkleinwoorden die een vrouwelijke persoon of een vrouwelijk dier aanduiden, verwijs je met de verwijswoorden ze en haar.
– Weet jij of het zieke hennetje haar medicatie al heeft gekregen?




Slide 11 - Tekstslide

(on-)duidelijke verwijzingen
Soms gebruikt een schrijver een verwijswoord zonder dat duidelijk is waarnaar het precies verwijst.
Hierdoor is een zin niet correct of voor meer interpretaties vatbaar. Er zijn drie situaties waarin zich
dit voordoet:

Slide 12 - Tekstslide

(on-)duidelijke verwijzingen
1 Het antecedent ontbreekt.
Het verwijswoord verwijst in dat geval naar iets wat niet in de tekst staat. Dit is niet correct.
– Brugse kletskoppen zijn razend populair en zijn daar dan ook bij veel bakkers te koop.
Het woord daar verwijst naar ‘(in) Brugge’, maar dat antecedent staat niet in de zin.


Slide 13 - Tekstslide

(on-)duidelijke verwijzingen
2 Er is meer dan één antecedent mogelijk.
In andere gevallen ontstaat er een onduidelijkheid doordat er meer dan één antecedent mogelijk is. Hierdoor kan een zin dubbelzinnig worden.
– Op de Veluwe leven veel wilde dieren. Daar hebben natuurbeschermers over de A1, de A28 en de A50 ecoducten gebouwd, zodat ze de snelwegen veilig kunnen oversteken. 
Het woord ze kan verwijzen naar ‘wilde dieren’, maar ook naar ‘natuurbeschermers’. Juist is:
… zodat het wild de snelwegen veilig kan oversteken.

Het woord daar verwijst naar ‘(in) Brugge’, maar dat antecedent staat niet in de zin.


Slide 14 - Tekstslide

(on-)duidelijke verwijzingen
3 Het antecent staat te ver weg.
Het antecedent is onduidelijk doordat verwijswoord en antecedent ver uit elkaar staan. De lezer ziet daardoor niet direct waar het verwijswoord naar terugwijst.
Afrikaanse wetenschappers doen al jaren onderzoek naar bijzondere soorten wormen.
Recentelijk werden acht nieuwe soorten ontdekt in een zoutwatermeer. Het is verheugend dat dit onderzoek eindelijk resultaten heeft opgeleverd. In het meer werken ze namelijk onder zware omstandigheden.

Slide 15 - Tekstslide

(on-)duidelijke verwijzingen
3 Het antecent staat te ver weg.
Het woord ze verwijst naar ‘Afrikaanse wetenschappers’, maar dat antecedent staat erg ver weg. Het is beter om het woord ze te vervangen door een synoniem van ‘wetenschappers’, bijvoorbeeld door ‘de onderzoekers’.

Slide 16 - Tekstslide

Het en zijn verwijzen naar
A
mannelijke woorden
B
vrouwelijke woorden
C
onzijdige woorden
D
tweezijdige woorden

Slide 17 - Quizvraag

Hij, deze, die zijn verwijswoorden. Ze verwijzen naar:
A
de-woorden
B
het-woorden

Slide 18 - Quizvraag


De woorden 'met wie', 'aan wie' en 'door wie' verwijzen naar...
A
dingen
B
personen

Slide 19 - Quizvraag

De verwijswoorden: "zij/ze en haar"
verwijzen naar....
A
een man/jongen
B
een vrouw/meisje

Slide 20 - Quizvraag

'Dit' en 'dat' verwijzen naar...
A
De-woorden
B
Het-woorden

Slide 21 - Quizvraag

De verwijswoorden: "zij/ze, hun"
verwijzen naar....
A
1 persoon of ding
B
meerdere personen of dingen

Slide 22 - Quizvraag

Maken in digitaal lesboek
Opdracht 1 tot en met 9
H5 Par. 5
(als de computer eerder stopt, is dat prima. Dit is niveauafhankelijk) 

Slide 23 - Tekstslide