Fictie: tijd

Doelen
Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren in een verhaal
Ik kan versnelling, vertraging, flashbacks en flash forwards herkennen in een verhaal en dit zelf toepassen. 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Doelen
Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren in een verhaal
Ik kan versnelling, vertraging, flashbacks en flash forwards herkennen in een verhaal en dit zelf toepassen. 

Slide 1 - Tekstslide

Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren in een verhaal.
😒🙁😐🙂😃

Slide 2 - Poll

chronologisch - niet-chronologisch
Een verhaal noem je chronologisch als de gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze ook hebben plaatsgevonden. 
Voorbeeld: Dagboek van Anne Frank

Een verhaal is niet-chronologisch als de schrijver midden in een verhaal begint. de lezer komt er pas langzaam achter wat er gebeurt is. 
Voorbeeld: boeken van Mel Wallis de Vries

Slide 3 - Tekstslide

vertelde tijd - verteltijd 
Vertelde tijd: de tijdsperiode van een verhaal (bijvoorbeeld: twee minuten - twee jaar).


Verteltijd: Elk verhaal heeft een bepaalde lengte: woorden, zinnen, bladzijden (150 woorden, 2 minuten leestijd).

Slide 4 - Tekstslide

Versnelling - vertraging
Een verhaal kan versneld worden door een sprong te maken in de tijd. Opeens gaat het verhaal na twee jaar verder (op de volgende bladzijde).

Een verhaal kan vertraagd worden door een bepaalde scene lang te laten voortduren gedurende het boek. Meestal worden de personages en de ruimte uitgebreid beschreven. 

Slide 5 - Tekstslide

flash forward - flash back
flash forward: ook wel vooruitwijzing genoemd. De lezer krijgt een tip over wat er verderop in het verhaal gebeurt.

flashback: wanneer een personages terugkijkt in de tijd (terugblik). Dit kan uitgebreid zijn, maar ook in een paar regels gebeuren. 

LET OP: in beide gevallen wordt de chronologie van het verhaal onderbroken. 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

In deze scene is gebruik gemaakt van
A
flash forward
B
versnelling
C
vertraging
D
flashback

Slide 8 - Quizvraag

‘Gisteren was Robin gegaan, vandaag zou zij vertrekken’.

Is hier sprake van:
A
flasback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforward

Slide 9 - Quizvraag

Ze zou ’s avonds weglopen. Ze hoefde alleen nog maar de rest van de dag door te komen.

Is hier sprake van:
A
flashback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforward

Slide 10 - Quizvraag

Het viel niet op dat Anna niet kwam ontbijten. In de avond zou ze weglopen. Om 12 uur klom ze uit haar bed, douchte lang en sloop naar beneden.

Hier is sprake van:
A
flashback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforwad

Slide 11 - Quizvraag

Oefening
Je gaat luisteren naar een voorleesfragment. Bedenk in welke tijd het verhaal zich afspeelt. 

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

In welke tijd speelt dit verhaal zich af?
Leg je antwoord uit.

Slide 14 - Open vraag

Oefening
Je gaat luisteren naar een voorleesfragment. Bepaal de volgorde. Is dit verhaal chronologisch of niet?

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Wat was de volgorde van het verhaal?
A
Chronologisch
B
Niet chronologisch, want er zat een flashback in.
C
Niet chronologisch, want je weet al hoe het afloopt.
D
Je weet niet in welke volgorde het verhaal wordt verteld.

Slide 17 - Quizvraag

Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren in een verhaal.
😒🙁😐🙂😃

Slide 18 - Poll