T3: Prefixes and Suffixes Quiz

Prefixes and Suffixes

(Voorvoegsels en Achtervoegsels)
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Prefixes and Suffixes

(Voorvoegsels en Achtervoegsels)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today's goal

At the end of this  lesson I can correctly form and use prefixes and suffixes


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.    Unhappy
2.    Impossible
3.    Preview
4.    Rewrite
5.    Disconnect
6.    Misunderstand

1.    Happiness
2.    Fearless
3.    Careful
4.    Friendship
5.    Wonderful
6.    Quickly
7.    Teacher

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prefixes + Suffixes
They both change the meaning of the word.

Prefixes are letters you can place before a word. 

Suffixes are letters that go at the end of a word. 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prefixes and suffixes

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Part 1: Prefixes / Voorvoegsels
Komen voor het woord

Veranderen de betekenis van het woord

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

These prefixes all mean 'not' (niet) or
 'the opposite' (tegenovergestelde)
non-             sense -> nonsense
un-               used -> unused
im-               possible -> impossible
il-                  legal -> illegal
in-                compatible -> incompatible
ir-                 responsible -> irresponsible
dis-             appear -> disappear

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Do you remember?

re- means?
mis- means?

Slide 9 - Tekstslide

re- means again/back
mis- means wrong/not
Re- means 'again' (opnieuw) or 'back' (terug)
act -> react
play -> replay
turn -> return
visit -> revisit

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

mis- means 'wrong' (verkeerd) or 'not' (niet)
place -> misplace
understand -> misunderstand
use -> misuse
behave -> misbehave

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Practice!
Make exercise 5 on page 109

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Part 2: Suffixes / Achtervoegsels
Komen achter het woord

Veranderen de betekenis van het woord
Examples: -er, -ing/ -ment, -ness

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Example
Met -er: degene die de actie doet: Teach(er)
Werkwoord naar zelfstandig naamwoord: Pay(ment) / Paint(ing)
Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord naar zelfstandig naamwoord: Kind(ness)
stupid(ity)
Van zelfstandig naamwoord naar bijvoeglijk naamwoord : comfort(able)
home(less)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Practice
Make exercise 6 on page 111

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Well done! We did a sheet about prefixes and suffixes

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies