Havo-vwo 2 Hoofd-bijzaken en kernzinnen H. 1

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je onderscheid maakt tussen hoofd-en bijzaken, kun je kernzinnen herkennen en een korte tekst samenvatten


1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je onderscheid maakt tussen hoofd-en bijzaken, kun je kernzinnen herkennen en een korte tekst samenvatten


Slide 1 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken en kernzinnen
De belangrijkste informatie in een tekst noemen we de hoofdzaken. Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken. De hoofdzaken van een tekst vind je vaak op voorkeursplaatsen, zoals de inleiding en het slot van een tekst.
De hoofdzaak van een alinea staat vaak in de kernzin. Dat is meestal de eerste zin van de alinea en soms de laatste. In de zinnen voor of na de kernzin staat dan een nadere uitleg of een voorbeeld.

Slide 2 - Tekstslide

De kernzin is ook weleens de tweede zin. De eerste zin kan dan het verband met vorige alinea’s aangeven, zoals: Er is nog een manier om mensen te leren kennen.
Soms heeft een alinea geen kernzin. Dan moet je zelf de hoofdzaak bepalen.



Als je een tekst moet onthouden, kun je de hoofdzaken in een schema zetten of in een samenvatting.

Slide 3 - Tekstslide

Zo maak je een schema van een tekst

Lees de tekst goed door.
1. Onderstreep de hoofdzaken. Let op de voorkeursplaatsen: de inleiding, het slot en de kernzinnen. Kijk ook goed naar opvallend gedrukte woorden.
2. Noteer de belangrijkste informatie uit de tekst. Geef opsommende verbanden aan met nummers (1, 2, 3), dots (•) of streepjes (–); geef tegenstellende verbanden aan met pijltjes (↔).

Slide 4 - Tekstslide

Zo maak je een samenvatting van een tekst

Lees de tekst goed door.
1. Onderstreep de hoofdzaken. Let op de voorkeursplaatsen: de inleiding, het slot en de kernzinnen. Kijk ook goed naar opvallend gedrukte woorden.
2. Neem de kernzinnen en andere hoofdzaken over. Maak er een samenhangende tekst van. Gebruik signaalwoorden om verbanden aan te geven.

Slide 5 - Tekstslide

Wat het onderwerp is kun je met
A
een hele zin zeggen
B
één woord of met een paar woorden zeggen
C
een hele alinea zeggen
D
een paar alinea's zeggen

Slide 6 - Quizvraag

Om het onderwerp te vinden hoef je een tekst niet helemaal te lezen
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quizvraag

Alinea's zijn ?
A
vetgedrukte titels
B
groot geschreven woorden
C
kleine stukjes waarin de tekst verdeeld is
D
grote stukken waarin de tekst verdeeld is

Slide 8 - Quizvraag

Je bekijkt de tekst en je leest de
eerste alinea. Alinea’s zijn de (genummerde) stukjes waarin een
tekst verdeeld is. Dit noem je?
A
organiserend lezen
B
observerend lezen
C
ontdekkend lezen
D
oriënterend lezen

Slide 9 - Quizvraag

– Kijk naar de titel.
– Kijk naar de illustraties (plaatjes, foto’s, lijstjes, rijtjes of schema’s).
Bekijk de tekst
– Kijk naar eventuele tussenkopjes (de ‘titels’ van tekstgedeeltes).
– Let op anders gedrukte woorden (vet, cursief, GROOT of gekleurd).
Wat staat in deze volgorde fout?
A
Bekijk de tekst
B
Let op anders gedrukte woorden
C
Kijk naar eventuele tussenkopjes
D
Kijk naar de illustraties

Slide 10 - Quizvraag

Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het ........... van een tekst.
A
alinea
B
tussenkopje
C
onderwerp
D
illustratie

Slide 11 - Quizvraag

De belangrijkste informatie in een tekst noemen we?
A
het onderwerp
B
hoofdzaken
C
bijzaken
D
hoofdzorgen

Slide 12 - Quizvraag

De hoofdzaken van een tekst vind je vaak in de inleiding of in het middenstuk
A
goed
B
fout

Slide 13 - Quizvraag

De hoofdzaken van een tekst vind je vaak op voorkeursplaatsen zoals het slot of inleiding
A
fout
B
goed

Slide 14 - Quizvraag


A

Slide 15 - Quizvraag

De hoofdzaak van een alinea staat vaak in ?
A
een schema
B
de eerste alinea
C
in een verband
D
de kernzin

Slide 16 - Quizvraag

De kernzin kan weleens de tweede zin zijn
A
Nee, het is altijd de eerste zin
B
Ja, de eerste zin kan dan het verband met vorige alinea's aangeven

Slide 17 - Quizvraag

Om een goede samenvatting te maken ( meerdere antwoorden goed)
A
onderstreep je de hoofdzaken en
B
gebruik je signaalwoorden om verbanden aan te geven
C
kijk je naar de bijzaken
D
neem je kernzinnen en andere hoofdzaken over

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag

Slide 19 - Tekstslide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide